-
1 face something out
face something out -
2 face
n. gezicht--------v. tegenover iemand staan, tot iemand wenden, voor iemand staan, tegenoverstellen, afwachten; dekken; verwijzen; houwenface1[ fees] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aanzien ⇒ reputatie, goede naam4 〈 benaming voor〉 (belangrijkste) zijde ⇒ oppervlak, bodem 〈 aarde〉; gevel, voorzijde; 〈 techniek, technologie〉 loopvlak, draagvlak; wijzerplaat 〈 klok〉; 〈 mijnwezen〉 pijler, front; kant, wand 〈 berg〉♦voorbeelden:meet someone face to face • iemand onder ogen komenshow one's face • zijn gezicht laten zienbefore one's face • voor iemands ogenshe shut the door in my face • ze gooide de deur (vlak) voor mijn neus dichtin (the) face of • ondanks, tegenoverin the face of, to someone's face • in aanwezigheid vanlaugh in someone's face • iemand in zijn gezicht uitlachenmake/pull faces/a face at someone • een gezicht tegen iemand trekken3 lose (one's) face • zijn gezicht verliezen, afgaansave (one's) face • zijn figuur reddenhave the face to • de brutaliteit hebben omset one's face against something • ergens tegen gekant zijnthrow something in someone's face • iemand iets voor de voeten gooien/verwijtenwipe something off the face of the earth • iets volkomen doen verdwijnenon the face of it • op het eerste gezicht————————face21 uitzien ⇒ het gezicht/de voorkant toekeren, uitzicht hebben♦voorbeelden:face up to the truth • de waarheid onder ogen zien/accepterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 let's face it, … • laten we wel wezen, …face something out • zich ergens met lef doorheen slaanthe picture facing the title page • de illustratie tegenover het titelblad -
3 get out of my face!
ga weg!, wegwezen!, ga hier hier weg!; ga uit mijn ogen ! -
4 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur -
5 nose
n. neus; bek; snuit--------v. zich (voorzichtig) een weg banen (v. schip, auto); zich banen/voortbewegennose1[ nooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:cut off one's nose to spite one's face • (in een woedebui) zijn eigen glazen/ruiten ingooienfollow one's nose • rechtuit gaan, zijn instinct volgenhave a nose for something • ergens een fijne neus voor hebbenhave/hold/keep one's nose to the grindstone • zwoegen, voortdurend hard werkenkeep one's nose out of someone's affairs • zich met zijn eigen zaken bemoeienlook down one's nose at someone • de neus voor iemand ophalen, neerkijken op iemandpoke/stick one's nose into someone's affairs • zijn neus in andermans zaken steken〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 put someone's nose out of joint • iemand voor het hoofd stoten; iemand jaloers maken〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 rub someone's nose in it/the dirt • iemand iets onder de neus wrijventurn up one's nose at something/someone • zijn neus ophalen voor iets/iemand(win) by a nose • een neuslengte vóór zijn————————nose2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 met de neus/snoet openduwen♦voorbeelden:¶ nose into something • zijn neus steken in iets, zich bemoeien met andermans zaken -
6 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
7 let
n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)--------v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekkenlet1[ let]♦voorbeelden:————————let2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten♦voorbeelden:1 she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moederlet someone go • iemand laten gaanlet me have that • geef (maar/eens) hierlet something be known • iets laten wetenplease, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbiedenlet there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaanlet me hear/know • hou me op de hoogtelet me see • eens kijkenlet's face it • laten we wel wezen4 let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/zlet something be • iets laten rustenlet drop/fall • (zich) laten (ont)vallenlet fly (at) • uithalen (naar)let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaanlet oneself go • zich laten gaanlet someone have it • iemand de volle laag/ervan langs gevenlet pass • laten lopen, onweersproken latenlet something ride • iets op zijn beloop latenlet someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkokenlet through • laten passeren, doorlatenlet into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen -
8 light
adj. licht; vlug; luchtig; vrolijk; vluchtig--------adj. lichtend; oplichtend; helder--------n. licht; verlichting; daglicht; verlichtend; bliksem; blik; vuur; stoplicht; voorbeeld--------v. verlichten; aansteken; in brand steken; (uit auto stappen); neerkomen; laten vallenlight1[ lajt]2 ruit(je)3 licht/vuurtoren♦voorbeelden:1 can you give me a light, please? • heeft u misschien een vuurtje voor me?1 licht ⇒ verlichting; openbaarheid♦voorbeelden:in a good light • bij goed licht/zichtbring/come to light • aan het licht brengen/komenreversing light • achteruitrijlampsee the light • het licht zien, tot inzicht komenshed/throw light (up)on • licht werpen op, klaarheid brengen inlight of one's eyes/life • iemands oogappel/hartendiefwithout light and shade • eentonig, kleurloosa shining light • een lichtend voorbeeldgo out like a light • onmiddellijk ingeslapen zijnin (the) light of this statement • in het licht van/gezien deze verklaring2 (geest)vermogens ⇒ inzichten, opvattingen♦voorbeelden:————————light21 licht ⇒ verlicht, helder♦voorbeelden:light clothing • lichte kledijlight food • licht (verteerbaar) voedsellight in the head • licht in het hoofdlight of heart • licht/luchthartiglight industry • lichte industrielight opera • operettelight reading • lichte lectuurlight traffic • geringe verkeersdruktemake light work of • zijn hand niet omdraaien voormake light of • niet zwaar tillen aan————————light3♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 light a cigarette/fire/lamp • een sigaret/vuur/lamp aansteken→ light up light up/————————light4〈 bijwoord〉1 licht♦voorbeelden:travel light • weinig bagage bij zich hebben -
9 flash
adj. opvallend, pronkend--------n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag--------v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsenflash1[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering♦voorbeelden:flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvliegquick as a flash • razend snelin a flash • in een flitslike a flash • (zo snel) als de bliksema flash of inspiration • een flits van inspiratiea flash of wit • een geestige inval————————flash21 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend♦voorbeelden:1 flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand————————flash33 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen♦voorbeelden:flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)4 flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinenflash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnenflash a look at someone • een blik op iemand werpenflash a smile at someone • even naar iemand lachenflash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden -
10 look
n. blik; uitdrukking; gezicht; voorkomen; rol; uiterlijk--------v. kijken; lijken, er uit zien; zoeken; zienlook1[ loek]4 mode5 uitzicht♦voorbeelden:by the look(s) of it/things • zo te zienII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————look21 kijken ⇒ (proberen te) zien, aandachtig/zoekend kijken2 uitkijken ⇒ uitzien, liggen♦voorbeelden:look about/around • om zich heen kijken, rondkijkenlook on • toekijkenlook at • kijken naar, in ogenschouw nemen; beschouwen, onderzoekento look at him … • naar zijn uiterlijk te oordelen …not look at • niet in overweging nemen, niets willen weten vanlook beyond • verder kijken danlook down the road • de weg af kijken2 look onto/towards • uitzien/uitkijken oplook to the south • op het zuiden liggen¶ look you! • kijk!look down (up)on • neerkijken oplook forward to • tegemoet zien, verlangen naarlook here! • kijk eens (even hier)!, luister eens!look in on someone • bij iemand langskomen/aanlopenlook after • passen op, zich bekommeren om; toezien oplook after oneself, look after one's own interests • voor zichzelf zorgenlook for • zoeken (naar)look for trouble • om moeilijkheden vragenlook (up)on someone as • iemand beschouwen als/houden voor→ look back look back/, look out look out/, look round look round/, look through look through/, look to look to/, look up look up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zijn blik richten op ⇒ kijken (naar), zien4 zorgen♦voorbeelden:look someone down • iemand de ogen doen neerslaanlook what you've done • kijk nou (eens) wat je gedaan hebtlook who's here! • kijk eens wie daar aankomt/wie hebben we hier!he isn't looking himself today • hij is niet geheel zichzelf vandaag4 look that … • ervoor zorgen dat …1 lijken (te zijn) ⇒ uitzien, de indruk wekken te zijn♦voorbeelden:look interesting/promising • er interessant/veelbelovend uitzienlook ill/well • er slecht/goed uitzienlook like • eruitzien als, lijken opthis looks to me like an exit • volgens mij is dit een uitgangit looks like snow • er is sneeuw op komsthe looks as if he has a hangover • hij ziet eruit alsof hij een kater heeft -
11 shine
n. schijnsel; glans, schittering; poetsbeurt (schoenen); mooi weer--------v. schijnen; laten schijnen; glimmen; uitben; glanzen; benshine1[ sjajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schijn(sel) ⇒ licht, uitstraling♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 take a shine to someone • iemand zomaar/direct aardig vinden————————shine2————————shine31 glanzen ⇒ glimmen, ben♦voorbeelden:1 schijnen ⇒ lichten, gloeien♦voorbeelden: -
12 sweat
n. zweet; zweten--------v. zwetensweat1[ swet]1 zweet♦voorbeelden:3 in a sweat • benauwd, bang4 old sweat • oudgediende, oude rot♦voorbeelden:————————sweat2〈 werkwoord〉1 zweten ⇒ (doen) (uit)zweten, (doen) transpireren2 uitbuiten ⇒ (doen) zweten, (laten) werken tegen een hongerloon♦voorbeelden:sweat out (a cold) • (een verkoudheid) uitzweten -
13 wrong
adj. niet waar; fout; verkeerd; niet eerlijk; niet goed; niet rechtschapen; binnenstebuiten--------adv. verkeerd; onjuist; niet in orde; kwaad; onrecht--------n. kwaad, onrecht; misstand, wantoestand--------v. onrecht aandoen, verongelijken, te kort doen; onbillijk zijn tegenoverwrong1[ rong] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:do someone a great wrong • iemand een groot onrecht aandoendo wrong • onrecht doen, ergens verkeerd aan doen→ two two/————————wrong21 verkeerd ⇒ fout, onjuist♦voorbeelden:wrong number • verkeerd nummer/verbondenwrong side out • binnenstebuiten(the) wrong way round • achterstevoren, de verkeerde kant opthe clock is wrong • de klok loopt niet gelijkwrongly accused • ten onrechte beschuldigd〈 informeel〉 what's wrong with …? • wat is er aan de hand met/fout aan …?; wat mankeert er aan …?be caught on the wrong foot • verrast/overvallen worden, verrast worden met de broek op de enkelsget on the wrong side of someone • iemands sympathie verliezen/verspelenget out of bed on the wrong side • met zijn verkeerde been uit bed stappenhe is laughing on the wrong side of his face/mouth now • het lachen is hem vergaanon the wrong side of sixty • de zestig gepasseerd〈 Amerikaans-Engels〉 the wrong side of the tracks • de achterbuurten/zelfkantyou're wrong • je hebt ongelijk/vergist jeII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 slecht ⇒ verkeerd, niet goed♦voorbeelden:————————wrong3〈 werkwoord〉1 onrecht doen ⇒ onrechtvaardig behandelen, onredelijk zijn tegen2 onbillijk/verkeerd beoordelen♦voorbeelden:————————wrong4〈 bijwoord〉1 foutief ⇒ verkeerd, onjuist♦voorbeelden:you told me wrong • je hebt me verkeerd voorgelicht -
14 bang
adv. klap, dreun; met lawaai--------interj. boem!--------n. slag; geluid van een explosie; harde slag, dreun; verdovend middel, hennep--------v. slaan, treffen; voortdurend lawaai maken; opzettelijk lawaai maken; een speciale haardracht ("pony") maken waarbij het voorhoofd zichtbaarder wordt; (Agressieve Slang) deelnemen aan geslachtsgemeenschap, een paar vormenbang1[ bæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ dreun, slag2 knal ⇒ ontploffing, schot3 plotselinge inspanning/energie♦voorbeelden:3 start off with a bang • hard aan het werk gaan/van stapel lopen————————bang2♦voorbeelden:bang into someone • iemand toevallig ontmoeten→ bang away bang away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ bonzen, botsen2 dichtgooien/smijten♦voorbeelden:→ bang out bang out/————————bang3〈 bijwoord〉1 precies ⇒ pats, vlak2 plof ⇒ boem, paf♦voorbeelden:〈 informeel〉 bang on • precies goed/raakbang on time • precies op tijdbang went another million • nog een miljoen naar de maancome bang up against (something) • stuiten op (iets)————————bang41 boem! ⇒ pats!, pang! -
15 black
adj. zwart, zwarte; vies--------n. zwart; neger--------v. zwart maken; koopwaar in beslag nemenblack1[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwart2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart5 zwart(e) schaakstuk/damsteen♦voorbeelden:dressed in black • in het zwartbe in the black • uit de rode cijfers zijn————————black2〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉2 zwart ⇒ vuil, besmeurd3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood♦voorbeelden:black art/magic • zwarte kunstbe in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staanblack box • zwarte doos, black boxblack bread • zwart brood, grof roggebroodlike the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikkenblack market • zwarte marktblack markete(e)r • zwarthandelaarblack nightshade • zwarte nachtschade(as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwartblack spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉black tea • thee zonder melkblack vulture • monniksgierblack humour • zwarte humorgive someone a black look • iemand nors aankijkenin a black mood • in een sombere stemming〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzienhe is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordtBlack Friar • predikheer, dominicaanblack ice • ijzelblack lead • potlood, grafiet; zwartselblack money • zwart geldBlack Muslim(s) • Zwarte moslim(s)Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)black velvet • mengsel van stout en champagne————————black3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ black out black out/ -
16 blue
adj. blauw; verdrietig (slang)--------n. blauw--------v. blauw kleuren; geld verspillenblue1[ bloe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 blauw5 lid/kleur van een conservatieve politieke partij ⇒ 〈 Brits-Engels〉 Tory, conservatief6 〈 Brits-Engels〉student(e) die universiteit vertegenwoordigt in sportwedstrijden tussen Oxford en Cambridge♦voorbeelden:3 into the blue • naar/in het onbekende, in de ruimteout of the blue • plotseling, als een donderslag bij heldere hemel¶ get/win one's blue • gekozen worden als vertegenwoordiger (van Oxford of Cambridge) in sportwedstrijden————————blue2〈bijvoeglijk naamwoord; bluer; blueness〉2 gedeprimeerd ⇒ triest, somber♦voorbeelden:blue blooded • van adellijke afkomstblue cheese • schimmelkaasblue-collar workers • handarbeidersblue helmet • blauwhelmblue with cold • blauw van de kouthings are looking blue • de zaken staan er slecht voor4 blue film/movie • pornofilm, seksfilmwait till one is blue in the face • wachten tot je een ons weegtonce in a blue moon • (hoogst) zelden, zelden of nooitcry/scream/shout blue murder • moord en brand schreeuwen————————blue3〈 werkwoord〉1 blauw kleuren/maken -
17 brave
adj. moedig, dapper; f; knap--------n. (indiaans) krijgsman--------v. tarten, uitdagen, trotserenbrave1[ breev] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————brave2〈bijvoeglijk naamwoord; braver〉1 dapper ⇒ moedig, onverschrokken♦voorbeelden:→ fortune fortune/————————brave3〈 werkwoord〉1 trotseren ⇒ weerstaan, tarten♦voorbeelden: -
18 carve
v. snijden; beeldhouwen[ ka:v]2 graveren♦voorbeelden:→ carve up carve up/1 kerven ⇒ houwen, beitelen; krassen, graveren/beeldhouwen in; splijten♦voorbeelden:carve from marble • uit marmer houwencarve wood into a figure • uit hout een figuur snijden→ carve out carve out/ -
19 door
n. deur; opening[ do:]♦voorbeelden:1 who answered the door? • wie deed er open?show someone the door • iemand de deur wijzenshow someone to the door • iemand uitlatenfour doors away/down/off • vier huizen verderfrom door to door • van huis tot huisout of doors • buiten(shuis)close/shut the door on/to • onmogelijk makenlay the blame at someone's door • iemand de schuld gevenhe shut the door in my face • hij gooide de deur voor mijn neus dicht -
20 feed
n. voedsel, eten, voer, maaltijd, voeding; brandstof; (in computers) invoer, toevoer van papier in de printer; nieuwe regel, nieuw vel, (in computers) het toevoeren van gegevens--------v. voeden, eten geven; te eten geven; zorg dragen voorfeed1[ fie:d]2 het voeren ⇒ aanvoer, toevoer♦voorbeelden:the cat is off its feed • de kat wil niet eten————————feed21 eten ⇒ zich voeden 〈 in het bijzonder van dieren en baby's〉; grazen, weiden; 〈 schertsend〉 kanen, schranzen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 voeren ⇒ (te) eten geven, voederen4 〈 meestal techniek, technologie〉 aanvoeren 〈grondstof enz.〉 ⇒ toevoeren 〈 materiaal〉; op peil houden, doorgeven aan; op gang houden 〈 machine〉♦voorbeelden:can the child feed itself yet? • kan het kind al zelf eten?mothers feeding their children on rice only • moeders die hun kinderen alleen rijst te eten gevenfeed the fire • het vuur onderhouden〈 informeel〉 feed something into a computer • iets in de computer stoppen/invoerenfeed coins into the pay phone • munten in de telefoon stoppenfeed a wire through a pipe • een draad door een buis halen→ fed up fed up/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
face out — UK US adverb ► MARKETING if a book or magazine is displayed face out in a book store, it is displayed so that customers can see the cover … Financial and business terms
face out — 1. To carry off by confident appearance 2. To face down • • • Main Entry: ↑face … Useful english dictionary
Face out — Очком кверху (о литере или наборной форме); Запечатанной стороной кверху (об оттиске) … Краткий толковый словарь по полиграфии
face out — / feɪs aυt/ adverb used to refer to the displaying of books on bookshop shelves, showing the front cover … Marketing dictionary in english
Blow Your Face Out — Infobox Album Name = Blow Your Face Out Type = Live album Artist = J. Geils Band Released = April 22 1976 Recorded = November 15 1975 at Boston Garden, Boston and November 19 1975 at Cobo Hall, Detroit Genre = Rock Length = 74:39 Label = Atlantic … Wikipedia
Out of My Hands — may refer to: Out of My Hands (Green River Ordinance album) Out of My Hands (Jennifer Rush album) Out of My Hands (Keisha White album) Out of My Hands , a song by Dionne Warwick from the 1979 album Dionne Out of My Hands , a song by Face to Face… … Wikipedia
Out of the Blue — may refer to: Out of the blue (idiom), a phrase describing an unexpected event Contents 1 Film 2 Music 2.1 Albums … Wikipedia
face — /feɪs / (say fays) noun 1. the front part of the head, from the forehead to the chin inclusive. 2. a person, especially with regard to familiarity or some other quality: it s time for some fresh faces on council. 3. a look or expression on the… …
face — Synonyms and related words: Communist threat, Western imperialism, accept, account, acknowledge, acting, admit, affectation, affront, air, allow, anteriority, anticipate, apparently, appear, appearance, apply paint, approach, arrive, arrogance,… … Moby Thesaurus
face — I [[t]fe͟ɪs[/t]] NOUN USES ♦ faces (Please look at category 28 to see if the expression you are looking for is shown under another headword.) 1) N COUNT: oft poss N Your face is the front part of your head from your chin to the top of your… … English dictionary
face up to — Synonyms and related words: affront, beard, bell the cat, bite the bullet, brave, brazen, brazen out, challenge, chance, complain, complain loudly, confront, contend with, court destruction, dare, defy danger, dispute, dissent, face, face down,… … Moby Thesaurus