Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

stimuleren

Толкование Перевод

1 to stimulate

stimuleren

English-Dutch technical dictionary > to stimulate
2 enliven

v. stimuleren, opwekken; opvrolijken

enliven

[ inlajvn]

1 stimuleren ⇒ opwekken, nieuw leven inblazen

2 opvrolijken

English-Dutch dictionary > enliven
3 foment

v. aanstoken, aanmoedigen, stimuleren

foment

[ fooment]

1 met kompressen behandelen ⇒ betten

2 aanstoken ⇒ aanmoedigen, stimuleren

English-Dutch dictionary > foment
4 further

adj. verder, van verderaf; bijkomend
--------
adv. verder, nog verder; nog meer, bovendien; daar bovenop
--------
v. bevorderen, stimuleren

further¹

[ fə:ðə] 〈bijvoeglijk naamwoord; vergrotende trap van far〉

1 verder ⇒ nader

♦voorbeelden:

1   on further consideration • bij nader inzien

     〈 Brits-Engels〉 further education • voortgezet onderwijs voor volwassenen

     till further notice • tot nadere kennisgeving

     further particulars • nadere gegevens

————————

further²

〈 werkwoord〉

1 bevorderen ⇒ stimuleren

♦voorbeelden:

1   further someone's interests • iemands belangen behartigen

————————

further³

〈 bijwoord〉

1 verder ⇒ nader, elders

♦voorbeelden:

1   inquire further • nadere inlichtingen inwinnen

     look further • elders zoeken

     nothing is further from my mind • ik pieker er niet over

English-Dutch dictionary > further
5 stimulate

v. aanmoedigen; prikkelen; stimuleren

stimulate

[ stimjoeleet]

1 stimuleren ⇒ opwekken

♦voorbeelden:

1 stimulate someone (in)to more efforts • iemand tot meer inspanningen aanmoedigen

English-Dutch dictionary > stimulate
6 boost

n. impuls; verhoging; steun
--------
v. impulseren; verhogen, verheffen; steunen

boost¹

[ boe:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 duw (omhoog) ⇒ zetje, (onder)steun(ing)

2 verhoging ⇒ (prijs)opdrijving

3 stimulans ⇒ aanmoediging, versterking

4 reclame/propaganda(campagne)

♦voorbeelden:

3   a boost to one's spirits • een opkikker(tje)

————————

boost²

〈 werkwoord〉

1 (op/omhoog)duwen ⇒ een duwtje/zetje geven, ondersteunen

2 verhogen ⇒ opdrijven, opvoeren 〈 prijs, productie e.d.〉

3 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 aanprijzen ⇒ propageren, reclame maken voor

4 stimuleren ⇒ aanmoedigen, bevorderen

5 verhogen 〈 druk, spanning〉 ⇒ onder hogere druk zetten 〈 vloeistof〉; versterken 〈 radiosignaal〉

♦voorbeelden:

1   boost someone up • iemand een duwtje (omhoog) geven

4   boost one's spirits • iemand opkikkeren/opvrolijken

     boost trade • de handel aanzwengelen

English-Dutch dictionary > boost
7 bring along

bring along¹

, bring around, bring round 〈 werkwoord〉

1 meenemen ⇒ meebrengen

————————

bring along²

, bring on 〈 werkwoord〉

1 opkweken ⇒ in de ontwikkeling stimuleren

2 doen gedijen ⇒ doen ontkiemen/uitlopen

♦voorbeelden:

1 bring along promising young swimmers • jong zwemtalent opkweken

2 this fine weather will bring the crops along very nicely • met dit mooie weer zal het gewas uit de grond schieten

English-Dutch dictionary > bring along
8 carry along

carry along

1 stimuleren ⇒ aansporen, (voort)drijven

English-Dutch dictionary > carry along
9 encourage

v. aanmoedigen

encourage

[ inkurridzj]

1 bemoedigen ⇒ hoop geven

2 aanmoedigen ⇒ stimuleren, in de hand werken

English-Dutch dictionary > encourage
10 excite

n. Excite (bekende zoekbewerkingseenheid in internet)

excite

[ iksajt]

1 opwekken ⇒ uitlokken, oproepen

2 opwinden

3 prikkelen ⇒ stimuleren 〈 ook seksueel〉

4 〈 natuurkunde〉 aanslaan ⇒ exciteren 〈 atoom〉

♦voorbeelden:

1 his policy excited riots • zijn politiek lokte relletjes uit

2 do not get excited about it! • wind je er niet over op!

English-Dutch dictionary > excite
11 exhilarate

v. opvrolijken

exhilarate

[ igzilləreet]

1 opwekken ⇒ opvrolijken

2 versterken ⇒ stimuleren

English-Dutch dictionary > exhilarate
12 feed

n. voedsel, eten, voer, maaltijd, voeding; brandstof; (in computers) invoer, toevoer van papier in de printer; nieuwe regel, nieuw vel, (in computers) het toevoeren van gegevens
--------
v. voeden, eten geven; te eten geven; zorg dragen voor

feed¹

[ fie:d]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 voeding 〈van dier/baby〉 ⇒ voedering; 〈 schertsend〉 hap, portie, maal

2 〈 techniek, technologie〉 toevoerkanaal ⇒ aanvoerweg/leiding; voeding; toevoer, invoer

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 (vee)voer ⇒ groenvoer

2 het voeren ⇒ aanvoer, toevoer

♦voorbeelden:

1   out at feed • in de wei 〈 van vee〉

     the cat is off its feed • de kat wil niet eten

¶ off one's feed • ziek

————————

feed²

〈 fed, fed [ fed]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 eten ⇒ zich voeden 〈 in het bijzonder van dieren en baby's〉; grazen, weiden; 〈 schertsend〉 kanen, schranzen

♦voorbeelden:

1   feed on • leven van, zich voeden met 〈 ook figuurlijk〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 voeren ⇒ (te) eten geven, voederen

2 voedsel geven aan ⇒ 〈 figuurlijk〉 stimuleren 〈 verbeelding〉

3 tot voedsel dienen voor ⇒ voedzaam zijn voor

4 〈 meestal techniek, technologie〉 aanvoeren 〈grondstof enz.〉 ⇒ toevoeren 〈 materiaal〉; op peil houden, doorgeven aan; op gang houden 〈 machine〉

♦voorbeelden:

1   〈 slang〉 feed one's face • zich volproppen, kanen

     can the child feed itself yet? • kan het kind al zelf eten?

     feed up • vetmesten; volstoppen

     mothers feeding their children on rice only • moeders die hun kinderen alleen rijst te eten geven

3   one chicken barely feeds four people • een kip is nauwelijks genoeg voor vier personen

4   two rivers feed the lake • in het meer komen twee rivieren uit

     feed the fire • het vuur onderhouden

     〈 informeel〉 feed something into a computer • iets in de computer stoppen/invoeren

     feed coins into the pay phone • munten in de telefoon stoppen

     feed a wire through a pipe • een draad door een buis halen

→ fed up fed up/

English-Dutch dictionary > feed
13 fire up

fire up

bezielen, stimuleren

————————

fire up

kwaad worden

English-Dutch dictionary > fire up
14 fire

n. vuur; brand; brandstichting; vreugdevuur; enthousiasme; schittering; passie
--------
v. ontslaan; aansteken; vuren; lossen; bakken; aanwakkeren; glinsteren

fire¹

[ fajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vuur 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ haard(vuur)

2 brand 〈 ook figuurlijk〉

3 het vuren ⇒ vuur, schot 〈 van vuurwapen〉

4 〈 Brits-Engels〉 kachel ⇒ gaskachel, elektrische kachel 〈enz.〉

♦voorbeelden:

1   be full of fire • vol vuur/enthousiast zijn

     blow (up) a fire • een vuur aanblazen

     catch fire • vlam vatten

     lay a fire • een vuur aanleggen

     light/make a fire • een vuur aansteken

     make up a fire • een vuur opstoken

2   destroy by fire and sword • te vuur en te zwaard verwoesten

     fight fire with fire • vuur met vuur bestrijden

     set on fire, set fire to • in brand steken

     on fire • in brand; 〈 figuurlijk〉 in vuur (en vlam)

3   line of fire • vuurlijn

     cease/open fire • het vuur staken/openen

     between two fires • tussen twee vuren 〈 ook figuurlijk〉; van twee kanten onder vuur genomen

     be/come under fire • onder vuur genomen worden 〈 ook figuurlijk〉

4   light the fire • de haard/kachel aansteken

¶ preach fire and brimstone • hel en verdoemenis preken

     go through fire and water • door het vuur gaan, alle gevaren trotseren

     play with fire • met vuur spelen

     fire! • brand!

————————

fire²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 aanslaan ⇒ ontsteken 〈 van een motor〉

♦voorbeelden:

¶ fire up • kwaad worden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 stoken ⇒ brandend houden

2 bakken 〈 aardewerk〉

3 schieten ⇒ (af)vuren 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   oil-fired furnace • olie/petroleumkachel

3   fire questions • vragen afvuren

     〈 figuurlijk〉 fire away! • brand maar los! 〈 met het stellen van vragen〉

     fire off a speech • een speech afsteken

     fire at/(up)on something • op iets schieten

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in brand steken ⇒ doen ontvlammen 〈 ook figuurlijk〉

2 〈 informeel〉 de laan uitsturen ⇒ ontslaan

♦voorbeelden:

1   fire the imagination • inspireren

     it fired him with enthusiasm • het zette hem in vuur en vlam

¶ fire up • bezielen, stimuleren

English-Dutch dictionary > fire
15 galvanise

v. galvaniseren, verzinken, met laag zink bedekken; prikkelen met elektrische stroom (van een zenuw, persoon, enz.); stimuleren

galvanise

→ galvanize galvanize/

English-Dutch dictionary > galvanise
16 galvanize

v. galvaniseren, verzinken, met laag zink bedekken; prikkelen met elektrische stroom (van een zenuw, persoon, enz.); stimuleren

galvanize, galvanise

[ gælvənajz] 〈zelfstandig naamwoord: galvanization〉

1 galvaniseren 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ prikkelen, opzwepen

2 galvaniseren ⇒ verzinken

♦voorbeelden:

1 galvanize someone into action/activity • iemand tot actie aansporen

2 galvanized iron • gegalvaniseerd/verzinkt ijzer

English-Dutch dictionary > galvanize
17 ginger up

ginger up

1 stimuleren ⇒ opvrolijken, oppeppen; wat meer pit geven

English-Dutch dictionary > ginger up
18 irritate

v. irriteren; prikkelen (van een zintuig)

irritate

[ irritteet]

1 irriteren ⇒ ergeren, boos maken

2 irriteren ⇒ prikkelen 〈huid e.d.〉

3 〈 biologie〉 prikkelen ⇒ stimuleren 〈 zenuw, spier〉

♦voorbeelden:

1 be irritated at/by/with • geërgerd zijn/worden door

English-Dutch dictionary > irritate
19 promote

v. bevorderd worden, een hogere rang krijgen; initiatief nemen; aanmoedigen; bedienen; hulpgeven

promote

[ prəmoot]

1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 bevorderen ⇒ in rang verhogen

2 bevorderen ⇒ stimuleren

3 steunen 〈 bijvoorbeeld wetsontwerp〉 ⇒ propageren

4 ondernemen ⇒ in gang zetten

5 promoten ⇒ reclame maken voor

6 〈 schaakspel〉 laten promoveren 〈 pion〉

♦voorbeelden:

1 he has been promoted captain • hij is tot kapitein bevorderd

English-Dutch dictionary > promote
20 prompt

adj. direkt; snel; vlug, gewiekst
--------
n. geheugensteuntje, hulp van de souffleur
--------
v. bewegen (tot); aanmoedigen; vooruit duwen; opwekken, stimuleren; (de akteur iets) toefluisteren

prompt¹

[ prom(p)t] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 geheugensteuntje ⇒ het voorzeggen; 〈 in het bijzonder〉 hulp van de souffleur

2 〈 handel〉 betalingsherinnering

3 〈 computer〉 prompt ⇒ oproepteken

4 〈 handel〉 prompt ⇒ betalingstermijn

————————

prompt²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 prompt ⇒ onmiddellijk; vlug, alert

♦voorbeelden:

1   prompt payment • prompte betaling

————————

prompt³

〈 werkwoord〉

1 bewegen ⇒ drijven

2 opwekken ⇒ oproepen

3 herinneren ⇒ voorzeggen; 〈 in het bijzonder〉 souffleren

♦voorbeelden:

1   what prompted you to do that? • hoe kom je erbij dat te doen?

————————

prompt⁴

〈 bijwoord〉

1 precies ⇒ stipt

♦voorbeelden:

1   at twelve o' clock prompt • om twaalf uur precies

English-Dutch dictionary > prompt

Страницы

См. также в других словарях:

Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia
stimulieren — Vsw anregen, in Stimmung bringen erw. fach. (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. stimulāre, eigentlich mit dem Stachel stechen , zu l. stimulus Stachel , das mit l. * stinguere stechen verwandt ist. Abstraktum: Stimulation;… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

stimuleren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

stimuleren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: