-
1 besmear
v. bevuilen, besmeuren -
2 defile
n. (berg)engte, bergpas--------v. bevuilen, verontreinigen; in de lijn lopendefile1[ die:fajl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————defile2[ diffajl] 〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: defilement〉1 bevuilen ⇒ verontreinigen, vervuilen2 ontwijden ⇒ schenden, ontheiligen -
3 foul one's own nest
-
4 muck up
v. bevuilen; verknoeien, in de war gooienmuck upbevuilen, verknoeien, in de war gooien -
5 smirch
n. vlek; smet--------v. bevuilen; een smet werpen opsmirch1[ smə:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vlek————————smirch2〈 werkwoord〉1 bevuilen -
6 befoul
-
7 begrime
-
8 black
adj. zwart, zwarte; vies--------n. zwart; neger--------v. zwart maken; koopwaar in beslag nemenblack1[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwart2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart5 zwart(e) schaakstuk/damsteen♦voorbeelden:dressed in black • in het zwartbe in the black • uit de rode cijfers zijn————————black2〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉2 zwart ⇒ vuil, besmeurd3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood♦voorbeelden:black art/magic • zwarte kunstbe in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staanblack box • zwarte doos, black boxblack bread • zwart brood, grof roggebroodlike the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikkenblack market • zwarte marktblack markete(e)r • zwarthandelaarblack nightshade • zwarte nachtschade(as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwartblack spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉black tea • thee zonder melkblack vulture • monniksgierblack humour • zwarte humorgive someone a black look • iemand nors aankijkenin a black mood • in een sombere stemming〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzienhe is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordtBlack Friar • predikheer, dominicaanblack ice • ijzelblack lead • potlood, grafiet; zwartselblack money • zwart geldBlack Muslim(s) • Zwarte moslim(s)Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)black velvet • mengsel van stout en champagne————————black3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ black out black out/ -
9 dirty
adj. vuil, vies, smerig; stormachtig--------v. vies, vuil; vies worden, vervuilendirty1[ də:tie] 〈bijvoeglijk naamwoord; dirtily〉1 vies ⇒ vuil, smerig2 obsceen ⇒ vuil, schunnig3 verachtelijk ⇒ laag, gemeen, oneerlijk4 sterk radioactief ⇒ met veel radioactiviteit/radioactieve neerslag, vuil♦voorbeelden:2 dirty words • obscene/vieze woordenplay a dirty trick on someone • iemand een gemene streek leveren¶ 〈 informeel〉 get the dirty end of the stick • oneerlijk behandeld worden, opgezadeld worden met het vervelendste werkwash one's dirty linen in public • de vuile was buiten hangendirty money • vuil werk toeslag————————dirty2〈 dirtied〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevuilen ⇒ vuil/smerig maken————————dirty3♦voorbeelden: -
10 foul
adj. vuil, stinkend; verstopt raken; bar slecht; grof; onwettelijk; walgelijk; hard; in moeilijkheden geraakt--------n. overtreding (in sport); botsing--------v. vuil maken, stinkend, smerig, vies worden; moeilijkheden veroorzaken; beroerd, verstopt raken; een overtreding begaan (bij sport)foul1[ faul] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————foul2〈bijvoeglijk naamwoord; foulness〉1 vuil ⇒ stinkend, smerig, vies2 vuil ⇒ obsceen, vulgair♦voorbeelden:1 foul weather • vies/vuil weera foul temper • een vreselijk/slecht humeurfoul language • vuile/obscene taaldoes the police suspect foul play? • meent de politie dat er opzet in het spel is?by fair means and foul • met alle oirbare en onoorbare middelena foul exhaust pipe • een verstopte uitlaat————————foul31 vuil worden ⇒ rotten, (beginnen te) stinken4 in de war raken ⇒ blijven haperen, onklaar raken→ foul out foul out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 sport〉een fout/overtreding begaan tegenover♦voorbeelden:→ foul up foul up/ -
11 grime
n. vuil; vervuiling; vuiligheid--------v. bevuilen, vuil makengrime1[ grajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————grime2〈 werkwoord〉 -
12 mess
n. rommel, wanorde, rotzooi, vuil; probleem; pech; eetzaal; maaltijd--------v. rommelen; rotzooi maken; bevuilen; verward raken (in); samen etenmess11 puinhoop ⇒ troep, (war)boel, knoeiboel♦voorbeelden:clear up the mess • de rotzooi opruimenmake a mess of • in de war schoppenthe house was in a pretty mess • het huis was een puinhoop————————mess2♦voorbeelden:→ mess with mess with/ -
13 muck
n. vuil; compost; mest; vuil van de landbouw--------v. rondlummelen; klieren; (alles) samendoenmuck1[ muk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:make a muck of a job • niets terecht brengen van een klus————————muck2〈 werkwoord〉1 bemesten♦voorbeelden:〈 informeel〉 muck up • bevuilen, verknoeien, in de war gooien -
14 nest
n. nest; huis; waar je beschermd wordt--------v. zich nestelen,nestelennest1[ nest] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:foul one's own nest • het eigen nest bevuilen————————nest2 -
15 smudge
n. het smetten (het doen wegvluchten van insekten), vlekken, smerig worden--------v. bevlekken, bevuilen, besmeuren; smetten, vlekken, smerig wordensmudge1[ smudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smudge21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 smut
n. roet, roetvlek; vuiltje, vuiligheid, vuile taal; brand (in koren)--------v. bevuilen, bezoedelensmut1[ smut] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————smut2〈werkwoord; smutted〉1 zwart/vuil maken -
17 taint
n. smetje, vlekje--------v. bevlekken, iemand een slechte naam bezorgen; het bevuilentaint1[ teent] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————taint21 bederven ⇒ rotten, ontaardenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
18 bemire
v. met modder bevuilen, bemodderen -
19 maculation
n. bevlekken, vlekken maken, bevuilen -
20 recontaminate
v. opnieuw bevuilen, opnieuw verontreinigen, opnieuw bezoedelen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Bauer (der) — 1. Armer Bauern Kälber und reicher Herren Töchter werden nicht alt. – Kirchhofer, 347. 2. Auch der Bauer isst nicht ungesalzen. Was ihm indess von seinem Schulzen, Landrath oder Pfarrer vorgepredigt wird, ist in der Regel nicht mit attischem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nest — 1. Aigen nest helt wie ein mawer fest. – Gruter, I, 3; Petri, II, 161; Henisch, 829, 60; Latendorf II, 9; Simrock, 1913; Sailer, 72. 2. Am Nest sieht man schon, welche Art Vögel drin ist. – Blum, 481; Lange, 592; Eiselein, 621; Simrock, 7503;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon