-
1 to gloss
glanzen -
2 to shine
glanzen -
3 gloss over
glanzen, een schone schijn geven, een glimp geven aan, vergoelijken, verbloemengloss over -
4 to glaze
glanzenglazurensatineren -
5 burnish
n. glanzen, schitteren--------v. (op)glanzen, polijsten[ bə:nisj]1 (op)glanzen ⇒ gaan glanzen; polijsten -
6 gleam
n. licht-straal; bering, schittering--------v. schijnen, glanzen, schitterengleam1[ glie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————gleam2〈 werkwoord〉1 (zwak) schijnen ⇒ glanzen, schitteren -
7 outshine
v. meer glanzen dan-; langer glanzen/schijnen dan-; overtreffenoutshine -
8 shine
n. schijnsel; glans, schittering; poetsbeurt (schoenen); mooi weer--------v. schijnen; laten schijnen; glimmen; uitben; glanzen; benshine1[ sjajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schijn(sel) ⇒ licht, uitstraling♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 take a shine to someone • iemand zomaar/direct aardig vinden————————shine2————————shine31 glanzen ⇒ glimmen, ben♦voorbeelden:1 schijnen ⇒ lichten, gloeien♦voorbeelden: -
9 brilliantine
-
10 calender
n. machine met twee draaiende cylinders die kleding of papier een glad oppervlak geven; machine gebruikt om materiaal met rubber te bedekken--------v. persen of glad maken van materiaal door het door een machine te laten gaancalender1[ kælində] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————calender2〈 werkwoord〉 -
11 glance
n. (vluchtige) blik; oogopslag--------v. gluren, snel bekijken; glanzen; schitterenglance1[ gla:ns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (vluchtige) blik ⇒ oogopslag, kijkje2 flits ⇒ glinstering, flikkering♦voorbeelden:1 at a glance • met één oogopslag, onmiddellijk————————glance2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 glance down/up • een blik naar beneden/boven werpenglance round • (even) rondkijkenglance at • vluchtig/even bekijken, een blik werpen opglance over/through • (even) inkijken/bekijken, doorkijken3 glance aside/off • afschampen, afstuitenglance off • afschampen op, afglijden van 〈 ook figuurlijk〉 -
12 glaze
n. glazuur; glacé; glans--------v. van glas voorzien; achter glas zetten; verglazen; glanzen, glaceren, satineren; glazig wordenglaze1[ gleez] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————glaze2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verglazen ⇒ glazuren, glaceren -
13 gloss
n. glans; (schone) schijn; kanttekening; commentaar--------v. glanzen, een schone schijn geven, een glimp geven aan, vergoelijken, verbloemen; kanttekeningen maken bij, uitleggengloss1[ glos]1 glos(se) ⇒ verklarende aantekening, toelichting1 glans2 glamour ⇒ bedrieglijke luister, schone schijn♦voorbeelden:————————gloss2〈 werkwoord〉→ gloss over gloss over/ -
14 polish
adj. Pools, betr. Polen--------n. Indo-Europese taal gesproken door inwoners van Polenpolish1[ pollisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 poetsbeurt ⇒ het polijsten, het oppoetsen♦voorbeelden:————————polish2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ polish off polish off/ -
15 shimmer
n. glinstering, glans--------v. glinsteren, zacht glanzen, zacht schijnenshimmer1[ sjimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shimmer2〈 werkwoord〉 -
16 twinkle
n. glans, schittering--------v. schitteren, glanzentwinkle1[ twingkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 trilling♦voorbeelden:the twinkle of the stars • het schitteren/fonkelen van de sterrena mischievous twinkle • een guitige flikkering————————twinkle23 trillen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 mercerised
adj. (in textiel) zijden en wollen stoffen doen laten glanzen -
18 mercerize
v. (in textiel) zijden en wollen stoffen doen laten glanzen -
19 sleekness
n. gladheid; gladharigheid; het glanzen; het glimmen (van gezondheid); het lief doen; het glad maken (strijken) -
20 anode brightening
anodisch glanzen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Glänzen — Glänzen, verb. reg. welches in doppelter Gestalt vorkommt. I. Am häufigsten als ein Neutrum, welches das Hülfswort haben erfordert, Glanz von sich geben. 1) Eigentlich. Es glänzt wie ein Spiegel. Lebhafte und glänzende Augen. Eine glänzende… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
glänzen — V. (Mittelstufe) Glanz ausstrahlen Beispiele: Die Sterne glänzen am Himmel. Der Schnee glänzte in der Sonne … Extremes Deutsch
glänzen — ↑brillieren, ↑exzellieren … Das große Fremdwörterbuch
glänzen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • scheinen Bsp.: • Ihr Haar glänzte in der Sonne … Deutsch Wörterbuch
glänzen — blenden; flimmern; schimmern; funkeln; glitzern; blitzen; leuchten; brillieren * * * glän|zen [ glɛnts̮n̩] <itr.; hat: 1. Glanz haben, einen Lichtschein reflektieren: die Metallteile des Autos glänzen in der Sonne; sein … Universal-Lexikon
glänzen — Glanz: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. glanz »Schimmer, Leuchten«) ist eine Substantivierung des heute veralteten Adjektivs glanz, mhd., ahd. glanz »leuchtend, strahlend, hell«. Aus dem Dt. entlehnt sind niederl. glans »Glanz … Das Herkunftswörterbuch
glänzen — 1. blinken, blitzen, flimmern, funkeln, glitzern, leuchten, schimmern, sprühen, strahlen; (geh.): flirren; (dichter.): gleißen; (Astron., Physik): szintillieren. 2. sich abheben, auffallen, sich auszeichnen, beeindrucken, bestechen, brillieren,… … Das Wörterbuch der Synonyme
glänzen — Welcher Glanz in meiner Hütte: Ausdruck der Begrüßung eines unerwarteten Besuchers. Die Redensart ist ein entstelltes Zitat aus Schillers ›Jungfrau von Orleans‹ (Prolog, 2. Auftritt): »Wie kommt mir solcher Glanz in meine Hütte?«{{ppd}} In… … Das Wörterbuch der Idiome
glänzen — glạ̈n·zen; glänzte, hat geglänzt; [Vi] 1 etwas glänzt etwas strahlt ↑Glanz (1) aus ≈ etwas leuchtet <Gold, ein Spiegel, die Wasseroberfläche; die Augen, Haare> 2 jemand glänzt jemand ruft aufgrund einer bestimmten Eigenschaft oder Fähigkeit … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Glänzen — 1. Wass gläntzt, dass gilt. – Lehmann, 424, 31. Und dennoch sagt Goethe im Faust: »Was glänzt, ist für den Augenblick geboren.« *2. Er glänzt wie des Schinders Fettsack. (Kreis Nimptsch in Schlesien.) Von jemand, dessen Gesicht oder Kleidung… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
glanzen — [glanzn/glounzn] glänzen … Bayrische Wörterbuch von Rupert Frank