-
41 bad
adj. (Canadese en Amerikaanse Slang) goed, buitengewoon, groots, wonderbaarlijk--------adj. schadelijk; minderwaardig; ernstig, acuut; kwaadaardig (Bv.: Roken is schadelijk voor de gezondheid); gebrekkig, niet juist werkend; bedorven, verrot (zoals bedorven vlees)--------adv. slecht, naar; vals--------n. slecht, naar; valsbad1[ bæd] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 pech♦voorbeelden:take the bad with the good • het goede met het kwade nemen————————bad21 slecht ⇒ minderwaardig, verkeerd2 kwaad ⇒ kwaadaardig, stout, ondeugend3 ziek ⇒ naar, pijnlijk4 erg ⇒ ernstig, lelijk6 vals♦voorbeelden:1 bad air/meat • bedorven lucht/vleesbad conscience • slecht gewetenin bad order • in slechte staat〈 spreekwoord〉 a bad workman always blames his tools • een kwaad werkman vindt nooit goed gereedschapgo bad • bedervenbad-mannered • ongemanierdnot half/so bad • niet zo gek/slechtI am bad at football • ik ben niet goed in voetballenbad boy • stoute jongenin bad faith • te kwader trouwbad feeling • bitterheidbad language • grove taalfrom bad to worse • van kwaad tot ergerfeel/be taken bad • zich ziek/beroerd voelenbad debt • oninbare schuld/vorderingcome to a bad end • slecht aflopenbe in a bad way • er slecht aan toe zijnmake the best of a bad bargain • er het beste van makenbe in someone's bad book(s) • bij iemand in een slecht blaadje staanmake someone appear in a bad light • iemand in een kwaad daglicht stellenbad luck • pechbe on bad terms with • een slechte verstandhouding hebben metthat looks bad • dat voorspelt niet veel goeds〈 informeel〉 (that's) too bad • (dat is) zonde/jammer(just) too bad (for you) • pech gehad, daar kan ik niets aan veranderenwith (a) bad grace • met tegenzinkeep bad hours • laat naar bed gaan————————bad3〈bijvoeglijk naamwoord; badder〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 fantastisch ⇒ geweldig, prima, fijn————————bad4〈 bijwoord〉→ badly badly/ -
42 fire
n. vuur; brand; brandstichting; vreugdevuur; enthousiasme; schittering; passie--------v. ontslaan; aansteken; vuren; lossen; bakken; aanwakkeren; glinsterenfire1[ fajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be full of fire • vol vuur/enthousiast zijnblow (up) a fire • een vuur aanblazencatch fire • vlam vattenlay a fire • een vuur aanleggenlight/make a fire • een vuur aanstekenmake up a fire • een vuur opstokenfight fire with fire • vuur met vuur bestrijdenset on fire, set fire to • in brand stekencease/open fire • het vuur staken/openen4 light the fire • de haard/kachel aanstekengo through fire and water • door het vuur gaan, alle gevaren trotserenplay with fire • met vuur spelenfire! • brand!————————fire2♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 oil-fired furnace • olie/petroleumkachelfire off a speech • een speech afstekenfire at/(up)on something • op iets schieten♦voorbeelden:it fired him with enthusiasm • het zette hem in vuur en vlam¶ fire up • bezielen, stimuleren -
43 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
44 sympathy
n. sympathie[ simpəθie] 〈meervoud: sympathies〉1 sympathie ⇒ genegenheid; deelneming♦voorbeelden:accept my sympathies • aanvaard mijn innige deelnemingfeel sympathy for • meeleven methis sympathies lie with • hij sympathiseert met, zijn voorkeur gaat uit naarbe in sympathy with • gunstig/welwillend staan tegenover, begrip hebben voor -
45 agreement
n. contract; akkoord; overeenkomst[ əgrie:mənt]♦voorbeelden:1 arrive at/to come at/make/reach an agreement (with someone) • tot een overeenkomst komen (met iemand)be in agreement about/on/upon/with • 't eens zijn over, akkoord gaan met -
46 back
adj. van achter, achter--------adv. achteruit; terug; achter--------n. rug; leuning; eind; verdediger (bij basketbal)--------v. bijstaan; naar achter leidenback1[ bæk]2 achter(hoede)speler ⇒ verdediger, back♦voorbeelden:(flat) on one's back • (ziek) in bedhave broken the back of something • het grootste deel/ergste van iets achter de rug hebben〈 informeel〉 get/put someone's back up • iemand irriteren/kwaad makenpat oneself on the back • tevreden zijn over zichzelfpat someone on the back • iemand een goedkeurend klopje gevenput one's back into something • ergens de schouders onder zettenglad to see the back of someone • iemand liever zien gaan dan komenstab someone in the back • iemand een dolk in de rug steken, iemand verradenturn one's back on • de rug toekeren〈 informeel〉 be on someone's back • veel/altijd kritiek hebben op iemand→ scratch scratch/II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 achterkant/zijde ⇒ keerzijde, rug♦voorbeelden:the back of a book/hand • de rug van een boek/handat the back • achterintalk through the back of one's neck • uit zijn nek kletsen————————back22 terug-♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 get in through/by the back door • een baan krijgen via kruiwagens/dank zij oneerlijke manipulaties————————back3→ back away back away/, back down back down/, back off back off/, back onto back onto/, back out back out/, back up back up/1 achteruit bewegen ⇒ achteruitrijden, (doen) achteruitgaan♦voorbeelden:back the car out of the garage • de auto achteruit uit de garage rijdenback (one's car) into another car • achteruitrijden tegen een andere auto♦voorbeelden:→ back up back up/————————back4〈 bijwoord〉6 achterom♦voorbeelden:back in 1975 • (nog/reeds/destijds) in 1975 -
47 bang
adv. klap, dreun; met lawaai--------interj. boem!--------n. slag; geluid van een explosie; harde slag, dreun; verdovend middel, hennep--------v. slaan, treffen; voortdurend lawaai maken; opzettelijk lawaai maken; een speciale haardracht ("pony") maken waarbij het voorhoofd zichtbaarder wordt; (Agressieve Slang) deelnemen aan geslachtsgemeenschap, een paar vormenbang1[ bæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ dreun, slag2 knal ⇒ ontploffing, schot3 plotselinge inspanning/energie♦voorbeelden:3 start off with a bang • hard aan het werk gaan/van stapel lopen————————bang2♦voorbeelden:bang into someone • iemand toevallig ontmoeten→ bang away bang away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ bonzen, botsen2 dichtgooien/smijten♦voorbeelden:→ bang out bang out/————————bang3〈 bijwoord〉1 precies ⇒ pats, vlak2 plof ⇒ boem, paf♦voorbeelden:〈 informeel〉 bang on • precies goed/raakbang on time • precies op tijdbang went another million • nog een miljoen naar de maancome bang up against (something) • stuiten op (iets)————————bang41 boem! ⇒ pats!, pang! -
48 bind
v. binden; verplichten; zich houden aanbind1[ bajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 binding ⇒ band, gebondenheid♦voorbeelden:————————bind21 (aaneen)plakken ⇒ zich (ver)binden, vast/hard/dik worden♦voorbeelden:heat causes clay to bind • door de hitte wordt klei hardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)binden ⇒ bijeenbinden, boeien2 bedwingen ⇒ aan banden leggen, hinderen3 verplichten ⇒ verbinden, dwingen4 verbinden ⇒ omwinden, omwikkelen6 binden ⇒ dik/hard/vast(er) maken♦voorbeelden:2 be snow-bound • vastzitten in/door de sneeuwshe felt bound down by the regulations • ze voelde zich aan banden gelegd door de bepalingen3 she's bound to come • ze moet (wel)/is verplicht te komen, ze zal zeker komenbind someone to secrecy • iemand tot geheimhouding verplichtenhe's bound up in his job • hij gaat helemaal op in zijn werk→ bind over bind over/ -
49 burst
n. uitbarsting; uitbraak; serie schoten--------v. barsten; breken; uitbreken; brekenburst1[ bə:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 los/uitbarsting ⇒ ontploffing; demarrage2 barst ⇒ breuk, scheur♦voorbeelden:burst of flame • steekvlamburst of laughter • lachsalvo————————burst21 (door/los/uit)barsten/breken ⇒ uit elkaar spatten/springen/vliegen2 op barsten/breken/springen staan ⇒ barstensvol zitten♦voorbeelden:the bottle burst • de fles spatte uiteenthat boy'll eat till he bursts • dat joch eet zich te barstenthe storm burst • de storm brak losburst away • wegrennen, zich losrukkenburst forth/out • uitroepen, uitbarstenburst out crying • in huilen uitbarstenthe sun burst out • plotseling brak de zon doorburst into the bedroom • de slaapkamer komen binnenvallenburst into blossom • in bloei schietenburst into flames • in brand vliegenburst into sight/view • (plotseling) in zicht komenburst (out) into song • in gezang losbarstenburst into tears • in tranen uitbarstenburst out of one's clothes • uit zijn kleren barstenburst with joy • dolgelukkig zijn→ burst in burst in/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door/open/verbreken ⇒ forceren, inslaan, intrappen♦voorbeelden:burst a blood-vessel • een aderbreuk hebben/krijgenburst a door (open) • een deur intrappen/rammenburst a tyre • een lekke band hebben -
50 hell
interj. verdomd!--------n. hel[ hel]♦voorbeelden:hot as hell • verduiveld warm¶ hell's bells! • verdorie!be hell (on) • erg onaangenaam/pijnlijk zijn (voor)beat/knock the hell out of someone • iemand halfdood slaancome hell and/or high water • wat er zich ook voordoetget hell • op zijn donder krijgengo to hell • loop naar de hel/duivellike all hell let loose • alsof de hel was losgebrokenthere will be hell to pay • dan heb je de poppen aan het dansenraise hell • de boel op stelten zettenwhat the hell, I'll just do it • ach wat, ik doe het gewoonwho the hell said that? • wie zei dat, verdomme?where in hell have you been? • waar heb je in godsnaam gezeten?for the hell of it • voor de gein, zomaarlike hell (you will) • om de donder nietwork like hell • als een gek werkenthe/to hell with it • barst maar!one hell of a dirty trick/a helluva dirty trick • een smerige streekhell! • verdorie!, verdomme! -
51 keep
n. inkomen, inkomsten; donjon (gevangenis in fort of kasteel)--------v. houden; bewaren; krijgen; onderhouden; volhouden; leiden; voeren; groot laten worden; eigenaar zijn vankeep1[ kie:p]1 donjon ⇒ (hoofd)toren, burchttoren♦voorbeelden:play for keep • menens/voor het ‘echte’ spelen1 (levens)onderhoud ⇒ kost, voedsel♦voorbeelden:————————keep2♦voorbeelden:1 keep cool! • houd je kalm!keep left • s houdenwill you please keep still! • blijf nou toch eens stil zitten!keep going • door (blijven) gaankeep talking! • blijf praten!how is John keeping? • hoe gaat het met John?keep ahead of • (een stapje) voor blijvenkeep away (from) • uit de buurt blijven (van), wegblijven (van)keep back • op een afstand blijvenkeep down • verstopt/verborgen blijven, beneden/onder blijvenkeep down, you fool! • bukken/kop omlaag, idioot!keep indoors • in huis blijvenif the rain keeps off • als het droog blijftkeep off/out! • verboden toegang!keep together • bij elkaar blijvenkeep under • onder (de oppervlakte) blijvenkeep from smoking • niet rokenkeep off alcohol for a while • de drank een tijdje laten staankeep off the grass • verboden op het gras te lopen→ keep at keep at/, keep in keep in/, keep in with keep in with/, keep on keep on/, keep to keep to/, keep up keep up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ zich houden aan, bewaren2 houden ⇒ onderhouden, eropna houden; (in dienst) hebben3 (in bezit) hebben/houden ⇒ bewaren; 〈 bij uitbreiding ook〉 in voorraad hebben, verkopen4 hoeden ⇒ beschermen, bewaren7 houden ⇒ aanhouden, blijven in/op♦voorbeelden:keep a promise • een belofte nakomenkeep the Sabbath • de sabbat in acht nemenkeep a secret • een geheim bewarenkeep a hotel • een hotel hebbenkeep a mistress • een maîtresse hebbenkeep one's wife • z'n vrouw onderhoudenthis shop doesn't keep pencils • deze winkel verkoopt geen potlodenwill you keep this record for me? • wil je deze plaat voor me bewaren?〈 informeel〉 you can keep it • je mag het houden, ik hoef het niet4 may God keep you • God behoede/beware uillness kept him in bed for a week • vanwege ziekte moest hij een week in bed blijvenkeep it clean • houd het netjesthe sick child had to be kept warm • het zieke kind moest warm gehouden wordenkeep something going • iets aan de gang houdenkeep someone waiting • iemand laten wachtenwhat kept you (so long)? • wat heeft je zo (lang) opgehouden?the police tried to keep the fans away • de politie probeerde de fans uit de buurt te houdenkeep back • tegenhouden, op een afstand houden; achterhouden, geheimhoudenwe will keep back 10% of the cost till July as agreed • zoals overeengekomen betalen we de laatste 10% pas in julikeep down • binnenhouden 〈 voedsel〉; omlaaghouden, laag houden; onder de duim houden 〈 insecten(plaag), mensen〉; onderdrukken, inhouden 〈 woede〉keep one's weight down • z'n gewicht binnen de perken houdenthe army kept the people down • het leger onderdrukte het volkkeep your head down! • bukken!keep your voices down! • niet zo hard (praten)!keep someone indoors • iemand binnenhoudenkeep off • op een afstand houdenkeep someone out • iemand buitensluitenkeep together • bij elkaar houdenthey kept him under with morphine • ze hielden hem bewusteloos met morfinekeep that kid away from those wheels! • hou dat jong bij die wielen vandaan!he tried to keep the bad news from his father • hij probeerde het slechte nieuws voor z'n vader verborgen te houdenkeep the girls from scratching each other • zorg dat de meisjes elkaar niet krabbenkeep someone in something • zorgen dat iemand geen gebrek heeft aan ietshe wanted to keep his wife in luxury • hij wilde zijn vrouw in luxe laten levenhe couldn't keep his eyes off the girl • hij kon z'n ogen niet van het meisje afhoudenkeep your hands off me! • blijf met je fikken van me af!keep them out of harm's way • zorg dat ze geen gevaar lopenhe tried to keep the story out of the papers • hij probeerde het verhaal uit de pers te houdenhe kept it to himself • hij hield het voor zichkeep someone abreast of • iemand op de hoogte houden vankeep the middle of the road • op het midden van de weg blijven rijdenkeep your seat! • blijf (toch) zitten! -
52 load
n. vracht, lading; last; depressie--------v. inladen, laden; beladen; overladen; opladen; belastenload1[ lood] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:they have loads of money • ze zwemmen in het geld¶ come down like a load of bricks (on someone) • met een geweldige smak neerkomen (op iemand); plotseling te keer gaan (tegen iemand)————————load2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the table was loaded with presents • de tafel stond vol met cadeausthe dice seem to be loaded against me • het lijkt erop dat ik tegengewerkt word -
53 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
54 out
adj. buiten; uit; weg; absent (van school of op werk); buiten (bij sport); niet in werking; vergist--------adv. buiten; uit; tot het laatst; in het geheel--------interj. naar buiten--------n. buiten; buitenstaand--------pref. uitgaande, uit--------prep. uit, buiten--------v. (er) uit halen; naar buiten gaanout1————————out21 niet-in ⇒ niet-populair/modieus, uit♦voorbeelden:3 out box/tray • brievenbak voor/met uitgaande post————————out3〈bijwoord; vaak predicatief〉4 uit ⇒ openbaar, te voorschijn5 uit ⇒ volledig, af, leeg♦voorbeelden:journey out • heenreishe is out playing in the garden • hij speelt buiten in de tuinthe ball was out • de bal was buiten (de lijnen)smoking is out! • er wordt niet gerookt!inside out • binnenste buitenout there • daarginds, ginder verout! • d'r uit!out it goes!/with it! • vertel op!/voor de dag ermee!out in Canada • daarginds in Canadayou're out! • jij doet/telt niet (meer) meeout with it! • vertel op!, zeg het maar!¶ out and about • (weer) op de been, in de weerout and away • veruitshe is out for trouble • ze zoekt moeilijkheden————————out4〈voorzetsel; richtingaanduidend〉♦voorbeelden:I looked out the window • ik keek uit het vensterfrom out the window • vanuit het raam -
55 over
adj. voorbij, over, klaar, geëindigd, verleden; samenvattend, concluderend; hoger, boven; hoger in autoriteit of positie; extra, teveel; rest-; dienend als en buitenbedekking, extern, over; overblijvend, over, nog niet op, nog niet opgebruikt (Bv.: " I made so much fish for dinner, there is some left over")--------adv. over; omver; teveel; aan de andere kant; nogmaals--------interj. over--------n. extra, overmatige hoeveelheid; toevoegsel; toegevoegde hoeveelheid; (Cricket) serie van ononderbroken ballen (6 in Engeland, 8 in Australië) gegooid door een speler--------pref. te veel; meer; nog meer; meer dan; bovenaan--------prep. boven, over; meer dan--------v. springen overover1[ oovə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————over25 ten einde ⇒ af, over6 ten einde ⇒ helemaal, volledig7 opnieuw♦voorbeelden:he called her over • hij riep haar bij zichthrow the ball over • gooi de bal naar de overkantshe lives four houses over • ze woont vier huizen verderopover here • hier (te lande)over there • daargindsover against • tegenoverover at your place • bij jou thuishe's over particular • 't is een Pietje preciessome apples were left over • er bleven enkele appelen overa hundred and over • meer dan honderdhe's mud all over • hij zit onder de modderthe show is over • het spektakel is afgelopenit's over and done (with) • het is uitshe thought it over • ze dacht er goed over naI've done it twice over already • ik heb het al twee keer opnieuw gedaanover again • opnieuwover and over again • telkens/altijd weerfive for John (as) over against seven for Pete • vijf voor John tegenover zeven voor Pete————————over3〈 voorzetsel〉6 betreffende ⇒ met betrekking tot, over, om♦voorbeelden:chat over a cup of tea • keuvelen bij een kopje theebuy nothing over fifty francs • koop niets boven de vijftig frankshe hit him over the head • ze sloeg hem op het hoofdthey lived over the post office • ze woonden boven het postkantoorhe has it over Sam • hij wint het van Samwe gained nothing over last year • we hebben geen vooruitgang geboekt ten opzichte van vorig jaarover and above these problems there are others • behalve/buiten/naast deze problemen zijn er nog anderespeak over the phone • door de telefoon sprekenover the past five weeks • gedurende de afgelopen vijf wekenall over England • in/over heel Engelandall this fuss over a trifle • zo'n drukte om een kleinigheid→ be over be over/ -
56 purpose
n. doel; bedoeling--------v. zich voornemen, van plan zijnpurpose1[ pə:pəs]1 doel ⇒ bedoeling, reden, plan, voornemen2 zin ⇒ (beoogd) effect, resultaat, nut♦voorbeelden:1 does this serve your purpose? • beantwoordt dit aan je verwachtingen?accidentally on purpose • per ongeluk expreshe came for/with the purpose of seeing us, he came on purpose to see us • hij kwam met het doel om ons te bezoekenhe did it on purpose • hij deed het met opzet2 these talks have certainly answered/fulfilled/served their purpose(s) • deze besprekingen zijn zeker zinvol geweestall your help will be to no purpose • al je hulp zal tevergeefs zijnthese money cuts will come to little purpose • deze bezuinigingen zullen weinig effect hebben♦voorbeelden:————————purpose2♦voorbeelden:1 he purposes to spend his holidays with us • het ligt in zijn bedoeling zijn vakantie bij ons door te brengen -
57 view
n. uitzicht, zicht, vertoning; mening; opinie; blik; gezichtsveld; (in computers) een blik van een bepaalde richting op een 3D objekt in CAD programma's--------v. kijken; beschouwenview1[ vjoe:]♦voorbeelden:2 〈 informeel〉 take a dim/poor view of someone's conduct • iemands gedrag maar matig/nauwelijks waarderenfall in with/meet someone's views • iemands zienswijze delenin my view • volgens mij3 what a magnificent view! • wat een prachtig gezicht!2 zicht ⇒ uitzicht, gezichtsveld♦voorbeelden:keep in view • voor ogen houdenin view of • vanwege, gezienon view • te zien, geëxposeerd————————view2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
58 way
adv. hoe dan ook; op grote wijze--------n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstandway1[ wee]4 richting5 opzicht♦voorbeelden:that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaallose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werkenpay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalenwork one's way through college • werkstudent zijnway home • thuisreisway in • ingangbetter weather is on the way • er is beter weer op komstwe're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderwegout of the way • ver weg, afgelegenout of one's way • niet op de routeway of thinking • denkwijzeto her way of thinking • naar haar mening, volgens haarfall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgengo the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakkendo something a certain way • iets op een bepaalde manier doen〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op wetenhave a way of doing something • er een handje van hebben iets te doenmend one's ways • zijn leven beterenset in one's ways • met vast(geroest)e gewoontesone way and another • alles bij elkaar (genomen)one way or another/the other • op de een of andere manierin its way • in zijn soortin this way • op deze manier, zoit's only his way • zo is hij nu eenmaalthere are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijkstep this way, please • hierheen, graagthe other way around/about • andersomin no way • helemaal nietno way better • in geen enkel opzicht beterin more ways than one • in meerdere opzichten6 a long way away/off • een heel eind weg, ver wegyour birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarigall the way • helemaal, tot het (bittere) eindego all the way • het echt doen, met iemand neukenways and means • geldmiddelenhave ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgenthat's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)cut both ways • goede en slechte gevolgen hebbenget one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wilgo out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaanyou can't have it both ways • óf het een óf het andersee one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doenwind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komenby the way • terloops, trouwens, à proposthey had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaanany way • in ieder geval, hoe dan ookeither way • hoe dan ook〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!1 (voort)gang ⇒ snelheid, vaart♦voorbeelden:gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle ganggive way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijkengive way to • toegeven aan, wijken voormake way for • plaats/ruimte maken voorput someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpenstand in the way • in de weg staanget something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelenput someone out of the way • iemand uit de weg ruimenmake one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomenhe's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikantby way of Brighton • via Brightonby way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld♦voorbeelden:————————way2〈 bijwoord〉1 ver ⇒ lang, een eind♦voorbeelden:1 way back • ver terug, (al) lang geleden〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden -
59 about
adv. om; ongeveer; omstreeks--------prep. op, betreffende; naastabout1♦voorbeelden:about twenty pence • ongeveer twintig pencedon't carry it about with you • draag het niet overal meego about telling lies • overal leugens vertellenthere's a lot of flu about • er heerst griepthere's plenty of money about • er is veel geld in omloophe turned about • hij draaide zich om————————about2〈 voorzetsel〉1 rond ⇒ om … heen3 door … heen ⇒ over5 omstreeks ⇒ omtrent, ongeveer♦voorbeelden:her toys lay about the floor • haar speelgoed lag verspreid over de vloerhe is well known about the town • hij is in de hele stad goed bekenda book about religion • een boek over godsdienstthe truth, that's what it's all about • de waarheid, daar gaat het ombe quick about it • schiet eens wat op¶ about it! • aan de slag!while you are about it • als je (er) toch (mee) bezig bentwhat about it? • nou, en …?, so what?; wat wil je nu/erover zeggen?what/how about a cup of coffee? • zin in een kop koffie?, wat vind je van een kop koffie?what is he about? • wat voert hij uit? -
60 age
n. leeftijd; periode; generatie--------v. ouder wordenage1[ eedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be your age! • doe niet kinderachtig!be/come of age • meerderjarig zijn/wordenlook one's age • er zo oud uitzien als men iswhat is your age? • hoe oud ben je?at the age of ten • op tienjarige leeftijdin his (old) age • op zijn oude dagten years of age • tien jaar oudbe of an age to do something • oud genoeg zijn om iets te doenunder age • minderjarig, te jonghis back was bent with age • zijn rug was krom van ouderdomyou've been ages • je bent vreselijk lang weggebleven¶ age of consent • meerderjarigheid; leeftijd 〈 vooral van meisje〉 waarop je met iemand naar bed mag————————age2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen verouderen, oud(er) maken
См. также в других словарях:
Come Away with Me — Studio album by Norah Jones Released February 26, 2002 … Wikipedia
Come Dine with Me — Genre Cooking Format Game show Narrated … Wikipedia
Come Play With Me — film poster by Tom Chantrell Directed by Harrison Marks … Wikipedia
Come Dance with Me! — Studio album by Frank Sinatra Released January 1959 … Wikipedia
Come Fly with Me — may refer to: In music: Come Fly with Me (song), a popular song written by Jimmy Van Heusen and Sammy Cahn, and the title track of: Come Fly with Me (Frank Sinatra album) Come Fly with Me (Michael Bublé album) Come Fly with Me , a song by Foxy… … Wikipedia
Come Away with Me — Come Away with Me … Википедия
Come Swing with Me! — Studio album by Frank Sinatra Released 1961 … Wikipedia
Come Away With Me — Album par Norah Jones Sortie 26 février 2002 Enregistrement 2001 Sorcerer Sound, New York Allaire Studios, Shokan Durée 45:03 Genre(s) … Wikipédia en Français
Come away with me — Album par Norah Jones Sortie 26 février 2002 Enregistrement 2001 Sorcerer Sound, New York Allaire Studios, Shokan Durée 45:03 Genre(s) … Wikipédia en Français
Come Home with Me — Studio album by Cam ron Released May 14, 2002 (United States … Wikipedia
Come Poop with Me — Studio album by Triumph, the Insult Comic Dog Released 2003 … Wikipedia