-
1 report
n. verslag; rapport; bericht; knal--------v. rapporteren, verslag doen; (zich) meldenreport1[ rippo:t]1 rapport ⇒ verslag, bericht2 knal ⇒ slag, schot♦voorbeelden:1 the report goes that …, report has it that … • het gerucht doet de ronde dat …by mere report • alleen van horen zeggen♦voorbeelden:————————report21 verslag uitbrengen ⇒ verslag doen, rapport opstellen♦voorbeelden:report (up)on something • over iets verslag uitbrengen2 report (oneself) to someone for duty/work • zich bij iemand voor de dienst/het werk aanmeldenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rapporteren ⇒ berichten, melden♦voorbeelden:it is reported that … • naar verluidt …report back something • verslag uitbrengen over iets -
2 report of a gun
de knal van het kanon, de knal van het geweer -
3 détonation
-
4 великолепный
adj1) gener. fameus, heerlijk, kostbaar, prinselijk, excellent, groots, helder, klassiek, kostelijk, lumineus, magnifiek, paleisachtig, pompeus, prachtig, reusachtig, reuze, reuzig, schitterend, statig, superbe, uitmuntend, uitnemend, voortreffelijk, weids2) colloq. knal3) liter. koninklijk -
5 взрыв
ngener. (аплодисментов) uitbarsting, explosie, knal, ontploffing -
6 замечательный
-
7 звук выстрела
ngener. geweerschot, knal -
8 треск
ngener. krak, ratel, knal, knap, kraak, geknetter, gekraak, geratel, knak -
9 хлопанье
ngener. geklep (крыльями), geklap, geklapper, geklepper, geklets, knal -
10 яркий
adj1) gener. flamboyant, hel, helder, schel (о свете), schril, sprekend (о красках), brandhelder, fel, kleurig, licht, schreeuwerig2) colloq. knal -
11 I landed him one in the eye
I landed him one in the eye -
12 bang
adv. klap, dreun; met lawaai--------interj. boem!--------n. slag; geluid van een explosie; harde slag, dreun; verdovend middel, hennep--------v. slaan, treffen; voortdurend lawaai maken; opzettelijk lawaai maken; een speciale haardracht ("pony") maken waarbij het voorhoofd zichtbaarder wordt; (Agressieve Slang) deelnemen aan geslachtsgemeenschap, een paar vormenbang1[ bæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ dreun, slag2 knal ⇒ ontploffing, schot3 plotselinge inspanning/energie♦voorbeelden:3 start off with a bang • hard aan het werk gaan/van stapel lopen————————bang2♦voorbeelden:bang into someone • iemand toevallig ontmoeten→ bang away bang away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ bonzen, botsen2 dichtgooien/smijten♦voorbeelden:→ bang out bang out/————————bang3〈 bijwoord〉1 precies ⇒ pats, vlak2 plof ⇒ boem, paf♦voorbeelden:〈 informeel〉 bang on • precies goed/raakbang on time • precies op tijdbang went another million • nog een miljoen naar de maancome bang up against (something) • stuiten op (iets)————————bang41 boem! ⇒ pats!, pang! -
13 banger
-
14 bark
n. schors; geblaf; hoest; geluid van vuurschoten; zeilboot--------v. blaffen; iemand aanblaffen; schillen; schavenbark1♦voorbeelden:his bark is worse than his bite • (het is bij hem) veel geschreeuw en weinig wol————————bark2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)brullen ⇒ aanblaffen; luid aanprijzen4 tanen♦voorbeelden: -
15 big bang theory
de big bang, de grote knal (model voor het ontstaan v.h. heelal bij een geweldige, kosmische ontploffing)big bang theory〈 the〉 -
16 big
adj. groot; omvangrijk; dik; gewichtigbig1[ big] 〈bijvoeglijk naamwoord; bigger; bigness〉1 groot ⇒ omvangrijk, dik, zwaar; (hoog)zwanger, (hoog)drachtig3 groot ⇒ ouder, volwassen♦voorbeelden:big money • grof geld, het grote gelda big woman • een grote/zware vrouwbig with child • (hoog)zwanger, op alle dagenbig business • het groot kapitaal, de grote zakenwereldhe is a big name in show business • hij heeft een grote naam in de showwereldthe big opportunity • de grote kans3 my big sister • mijn grote/oudere zus4 the Big Bang • de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈 met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉〈 informeel〉 have big ideas • ambitieus zijn, het hoog in de bol hebbenbig talk • grootspraak, gebluf5 big words • bombast, grote woordenhave a big heart • gulhartig zijnthat was very big of him • dat was erg grootmoedig van hemBig Brother • Big Brother, Grote Broeder 〈de dictator in Orwells roman ‘1984’〉〈 ironisch〉 big deal! • reusachtig!〈 vaak figuurlijk〉 bang/beat the big drum • de grote trom roeren, hoog van de toren blazen〈 techniek, technologie〉 big end • (grote) drijfstangkop, big endwhat's the big hurry? • vanwaar die haast?what's the big idea? • wat is hier aan de hand?————————big2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
17 crack
adj. prima, uitstekend--------n. barst; ontploffingsgeluid; gekraak; slag, klap; scherpzinnige opmerking--------v. barsten; een ontploffingsgeluid maken; met een zweep slaan; een kleine opening makencrack1[ kræk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 barst(je) ⇒ breuk, scheur(tje)2 kier ⇒ spleet, reet3 knal(geluid) ⇒ knak, kraak♦voorbeelden:2 the door was open a crack • de deur stond op een kier/stond aancrack! • krak!5 have a crack at • een gooi doen naar, proberen→ fair fair/————————crack21 prima ⇒ keur-, uitgelezen♦voorbeelden:————————crack31 in(een)storten ⇒ het begeven, knakken3 barsten ⇒ splijten, scheuren→ crack down on crack down on/, crack up crack up/1 (open/stuk)breken ⇒ knappen, knakken, kraken♦voorbeelden:2 doen barsten ⇒ splijten, scheuren♦voorbeelden:I cracked my head against the door • ik knalde met mijn hoofd tegen de deur6 crack a joke • een mop/bak vertellen→ crack up crack up/ -
18 crash
adj. snel; ingespannen; rigoreus--------n. neerstorten; ineenstorten; lawine; aardbeving; (in computers) situatie waarin de computer of het computersysteem vastloopt--------v. aanrijden, botsen; fijnstampen; kapotbreken, kapotslaancrash1[ kræsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ slag, dreun2 botsing ⇒ neerstorting, ongeluk3 krach ⇒ ineenstorting, debacle————————crash21 spoed-♦voorbeelden:1 crash course • stoom/spoedcursuscrash programme/project • rampenplan/noodplan————————crash31 te pletter slaan/vallen ⇒ verongelukken, botsen, (neer)storten3 dreunen ⇒ knallen, kraken♦voorbeelden:the plates crashed to the floor • de borden kletterden op de grond3 the thunder crashed • de donder dreunde/rateldeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te pletter laten slaan/vallen ⇒ botsen op/tegen2 neersmijten/kwakken ⇒ stuksmijten/gooien♦voorbeelden:————————crash4〈 bijwoord〉1 met een knal/klap ⇒ dreunend, pats, beng -
19 land
n. land; aarde; volk; landschap; koninkrijk--------v. landen; neerkomen; belanden; doen belanden (in plaats of situatie); aan land zetten; aan land gaan; van boord gaan; anker uitgooienland1[ lænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 land(streek) ⇒ staat, gebied4 (bouw)land ⇒ aarde, grond5 grondgebied ⇒ lap grond, weiland♦voorbeelden:make land • land in zicht krijgenthe promised land • het beloofde land————————land21 landen ⇒ aan land/wal gaan3 (be)landen ⇒ neerkomen, terechtkomen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan land/wal brengen/zetten♦voorbeelden: -
20 larrup
См. также в других словарях:
knal — adj ( t, a) VARD skral, knapp … Clue 9 Svensk Ordbok
knal — … Useful english dictionary
knalde — knal|de vb., r, de, t … Dansk ordbog
Knallerei — Knal|le|rei 〈f. 18; Pl. selten〉 1. anhaltendes, lästiges Knallen 2. unnötiges od. lästiges Gewehrfeuer * * * Knal|le|rei, die; , en (ugs.): dauerndes, lästiges ↑ Knallen (1, 2 a). * * * Knal|le|rei, die; , en (ugs.): dauerndes, lästiges … Universal-Lexikon
knaldende — knal|den|de ubøj. adj.; en knaldende hovedpine … Dansk ordbog
knallert — knal|lert sb., en, er, erne; køre på knallert; serpentinere og knallerter … Dansk ordbog
knallertkører — knal|lert|kø|rer sb., en, e, ne … Dansk ordbog
Knallerei — Knal|le|rei … Die deutsche Rechtschreibung
abknallen — abschießen; abballern (umgangssprachlich); totschießen; erschießen; über den Haufen schießen (umgangssprachlich); niederschießen * * * ab|knal|len [ apknalən], knallte ab, abgeknallt <tr.; hat (ugs.): 1. ohne Skrupel durch Schießen töten … Universal-Lexikon
zuknallen — zukrachen; zuhauen; zuschlagen; zuballern * * * zu||knal|len 〈V.〉 I 〈V. tr.; hat; umg.〉 etwas zuknallen mit einem Knall schließen, heftig zuschlagen ● die Tür, das Fenster zuknallen II 〈V. intr.; ist; umg.〉 sich mit einem Knall schließen ● die… … Universal-Lexikon
durchknallen — dụrch||knal|len 〈V. intr.; ist; umg.〉 1. durchbrennen (1) 2. = durchfallen (2.2) 3. den Verstand verlieren, verrückt, exaltiert werden ● der Erfolg lässt viele Popstars durchknallen; die Sicherung ist durchgeknallt; er ist durch die Prüfung… … Universal-Lexikon