-
1 moeilijkheid
difikultatDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > moeilijkheid
-
2 затруднение
moeilijkheid -
3 трудность
moeilijkheid -
4 difficulty
moeilijkheid -
5 затруднение
moeilijkheid, probleemРусско-голландский словарь коммерческих терминов > затруднение
-
6 затруднение
moeilijkheid, probleemРусско-голландский словарь коммерческих терминов > затруднение
-
7 snag
n. knoest, bult, stomp; boomstam in een rivier; moeilijkheid, kink in de kabel--------v. in moeilijkheid raken, kink in de kabelsnag1[ snæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 uitsteeksel ⇒ punt, stomp3 (winkel)haak ⇒ scheur, haal♦voorbeelden:2 hit a snag • op een moeilijkheid stuiten/botsenthe snag is that • 't probleem is datthere's a snag in it somewhere • er schuilt ergens een addertje onder 't gras————————snag2〈werkwoord; snagged〉♦voorbeelden:get snagged • vast raken -
8 difficulty
-
9 rub
n. wrijving; schuring--------v. wrijven; schuren; smeren; laten glimmenrub1[ rub] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 there's the rub • daar zit de moeilijkheid, dat is het hem juist————————rub2〈 rubbed〉2 slijten ⇒ dun/ruw/kaal worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wrijven ⇒ af/in/doorheen wrijven; poetsen, boenen2 schuren♦voorbeelden:rub cream on one's skin • crème op zijn huid smerenrub oneself down • zich stevig afdrogen3 rub away • wegslijten, afslijten -
10 difficulté
difficulté [diefiekuultee]〈v.〉1 moeilijkheid ⇒ ingewikkeldheid, onduidelijkheid3 bezwaar♦voorbeelden:cela ne fait aucune difficulté • dat is geen probleemfaire des difficultés pour accepter qc. • iets met moeite aannemenêtre en difficulté • in moeilijkheden verkerenêtre en difficulté avec • in conflict zijn metsans difficulté • gemakkelijkce travail est pour elle sans difficulté • dit werk kost haar geen moeite3 faire des difficultés • bezwaar maken, moeilijk doen1. f1) moeilijkheid2) bezwaar2. difficulté(s)f (pl)probleem, moeite -
11 épine
épine [eepien]〈v.〉♦voorbeelden:épine blanche • meidoornêtre sur des épines • op hete kolen zittenépine nasale • neus(beentje)enlever, tirer à qn. une épine du pied • iemand uit de verlegenheid helpen→ rosef1) doorn, stekel2) moeilijkheid3) stekelbaars -
12 pépin
pépin [peepẽ]〈m.〉3 moeilijkheid ⇒ tegenvaller(tje), zwarigheid♦voorbeelden:m1) pit2) plu, spuit3) moeilijkheid -
13 беда
ngener. nood, wee, calamiteit, ellende, euvel, kalamiteit, kwaal, moeilijkheid, ongeluk, ongeval, onheil, ramp, rampspoed -
14 горе
-
15 затруднение
n1) gener. verlegenheid (денежное), belemmering, bemoeilijking, bezwaar (денежное), hinder, hindernis, moeilijkheid, moeite, ongemak, ongerief, zwarigheid2) liter. gedrang, klip, knoop -
16 попасть в затруднительное положение
v1) gener. aan lagerwal geraken, het kwaad krijgen, in het achterschip geraken, in het gedrang komen, in moeilijkheid koraen2) liter. achter zijn oor krauwen, in zijn haar krauwenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > попасть в затруднительное положение
-
17 препятствие
n1) gener. interferentie, traverse, verlet, belemmering, belet, beletsel, hindernis, hinderpaal, knoop, moeilijkheid, obstakel, struikelblok, verhindering2) colloq. sta-in-de-weg3) liter. knelpunt, staket, staketsel, staketwerk4) sports. handicap -
18 трудность
-
19 bind
v. binden; verplichten; zich houden aanbind1[ bajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 binding ⇒ band, gebondenheid♦voorbeelden:————————bind21 (aaneen)plakken ⇒ zich (ver)binden, vast/hard/dik worden♦voorbeelden:heat causes clay to bind • door de hitte wordt klei hardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)binden ⇒ bijeenbinden, boeien2 bedwingen ⇒ aan banden leggen, hinderen3 verplichten ⇒ verbinden, dwingen4 verbinden ⇒ omwinden, omwikkelen6 binden ⇒ dik/hard/vast(er) maken♦voorbeelden:2 be snow-bound • vastzitten in/door de sneeuwshe felt bound down by the regulations • ze voelde zich aan banden gelegd door de bepalingen3 she's bound to come • ze moet (wel)/is verplicht te komen, ze zal zeker komenbind someone to secrecy • iemand tot geheimhouding verplichtenhe's bound up in his job • hij gaat helemaal op in zijn werk→ bind over bind over/ -
20 bother
n. last; hinder--------v. vervelen, hinderen; moeite doenverdorie, wat vervelend————————bother1[ boðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 last ⇒ lastpost, plaag2 moeite ⇒ probleem, moeilijkheid♦voorbeelden:————————bother2♦voorbeelden:don't bother • doe maar geen moeite¶ bother • verdorie, wat vervelendII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lastig vallen ⇒ dwarszitten, irriteren♦voorbeelden:his leg bothers him a lot • hij heeft veel last van zijn beenbother the lot of you, be quiet • hou verdomme allemaal je monddon't bother your sister when she is reading • laat je zusje met rust als ze zit te lezenI can't be bothered • ik heb geen zin/dat is me te veel moeitewhat's bothering her? • wat heeft ze toch?
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Датский
- Немецкий
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Турецкий
- Французский
- Шведский
moeilijkheid
Страницы