-
1 train
train [trẽ]〈m.〉1 trein ⇒ spoortrein, spoor2 gang ⇒ (ver)loop, vaart3 reeks ⇒ sleep, (maatregelen)pakket♦voorbeelden:1 train à grande vitesse • hogesnelheidstrein, flitstrein, supertreintrain direct • doorgaande trein, sneltreintrain express • sneltrein, expres(trein)train omnibus • stop-, boemeltreinle train de Paris • de trein uit, naar Parijs2 aller, mener un train d'enfer • gevaarlijk hard, razendsnel rijdenun train de sénateur • een plechtstatige tredaller, mener bon train • een flinke vaart hebben, snel gaanmener bon train qc. • ergens vaart achter zettenaller (son) petit train • kalmpjes aan doen, rustig verder gaanmettre qc. en train • iets op gang brengen, ergens mee beginnenau train dont, du train où vont les choses • zoals de zaken nu gaanen train • bezig, aan de gang, actief, op dreefje ne suis pas en train • ik ben niet erg in vorm, ik voel me niet besten train de 〈+ onbepaalde wijs〉 • bezig te, in de stemming omtrain de pneus • bandenwerktrain routier •〈 vrachtwagencombinatie〉train arrière, avant • achter-, voorstel5 〈 informeel〉 se manier le train • voortmaken, zich haasten, er vaart achter zetten, zijn kont roeren¶ train de maison • huispersoneel, huishoudingtrain de vie • leven(swijze), levensstandaardmener grand train • op grote voet leven〈 informeel〉 filer le train à qn. • iemand achter zijn gat lopen, iemand op de hielen zitten, iemand op de voet volgenmonter dans le train (en marche), prendre le train (en marche) • zich (achteraf) aansluiten, mee gaan doen1. m1) rij2) trein3) gang, vaart4) reeks5) onderstel [voertuig]6) kont, achterste2. en trainmbezig, aan de gang -
2 allure
allure [aaluur]〈v.〉1 vaart ⇒ tred, snelheid2 houding4 stijl5 tempo♦voorbeelden:à toute allure • in volle vaartprendre des allures de playboy • zich als een playboy gedragenprendre les allures d'une catastrophe • de omvang krijgen van een rampf1) vaart, snelheid2) houding, optreden3) uiterlijk, voorkomen4) stijl5) tempo -
3 entrain
entrain [ãtrẽ]〈m.〉1 levendigheid ⇒ vaart, opgewektheid♦voorbeelden:manquer d'entrain • lusteloos zijnmettre de l'entrain • leven in de brouwerij brengensans entrain • lusteloosmlevendigheid, vaart -
4 navigation
navigation [naaviegaasjõ]〈v.〉4 lucht-, ruimteverkeer♦voorbeelden:navigation de pêche • visserijnavigation de plaisance • watersportnavigation hauturière • grote vaartnavigation spatiale • ruimtevaart→ permisf1) scheepvaart2) navigatie3) luchtverkeer4) (het) surfen [internet] -
5 ralentir
ralentir [raalãtier]1 vaart, snelheid minderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vertragen ⇒ matigen, afremmen♦voorbeelden:ralentir le pas • de pas inhouden1 langzamer gaan, verlopen ⇒ verflauwen, afzwakkenv2) vertragen, afremmen -
6 vitesse
vitesse [vietes]〈v.〉1 snelheid♦voorbeelden:vitesse de défilement • afspeelsnelheidvitesse de pointe • topsnelheidvitesse de révolution • omloopsnelheidà grande vitesse, à pleine vitesse, à toute vitesse • in volle vaart, zo snel mogelijkgagner, prendre qn. de vitesse • iemand te vlug af zijnen vitesse! • vlug een beetje!changer de vitesse • (over)schakelenf1) snelheid2) versnelling -
7 navigation hauturière
-
8 accélérer
accélérer [aakseeleeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 versnellen ⇒ sneller laten lopen, bespoedigen♦voorbeelden:1 accélérer l'allure • de snelheid verhogen, vaart zettenservice accéléré • expresdienst→ cours1 sneller gaan ⇒ versnellen, sneller worden1. v1) versnellen, bespoedigen2) optrekken3) gas geven2. s'accélérervversnellen, sneller worden -
9 bouchée
bouchée [boesĵee]〈v.〉2 bonbon♦voorbeelden:1 ne faire qu'une bouchée de qc. • iets opschrokken, in één hap ophebben〈 figuurlijk〉 ne faire qu'une bouchée de qn. • iemand snel afmaken, inmakenf1) hap(je)2) bonbon -
10 canal
-
11 cours
cours [koer]〈m.〉1 cursus ⇒ leergang, college, les2 cursusboek ⇒ leerboek, lesboek3 loop ⇒ verloop, (voort)gang6 (geld)omloop ⇒ circulatie, roulatie♦voorbeelden:cours accéléré • spoed-, stoomcursuscours élémentaire un, deux • tweede, derde klas lagere schoolcours moyen un, deux • vierde, vijfde klas lagere schoolcours préparatoire • eerste klas lagere schooldonner, faire un cours • (een) les, (een) college gevensuivre des cours • college lopen2 cours polycopié • syllabus, (gestencild) collegedictaat3 suivre son cours • z'n beloop hebben, z'n (gewone) gang gaanau cours de, dans le cours de • in de loop van, gedurendeen cours de construction • in aanbouwen cours de route • onderwegl'année en cours • het lopende jaartravaux en cours • werkzaamheden in uitvoeringcours inférieur • benedenloop5 le cours du change • de valutakoers, de wisselkoersau cours (du jour) • tegen de dagkoersm1) cursus, les, college2) cursusboek, lesboek3) (ver)loop, voortgang4) stroom, stroming5) koers, marktprijs6) (geld)omloop -
12 course
course [koers]〈v.〉1 (het) lopen ⇒ (het) rennen, snelle loop2 wedstrijd ⇒ (wed)ren, race, (wed)loop3 tocht ⇒ rit, reis5 loop ⇒ baan, beweging♦voorbeelden:être à bout de course • uitgeput zijnprendre sa course • het op een lopen zettencourse (de ski) de fond • langlaufwedstrijdcourse de haies • hordeloopcourse d'obstacles • steeplechasecourse de taureaux • stierengevechtcourses de trot attelé • (hard)draverijencourse de vitesse • sprintcourse à pied • (het) hardlopencourse au profit • winstbejagcourse au pouvoir • strijd om de machtcourse aux armements • wapenwedloop¶ être dans la course • op de hoogte zijn, bij de tijd zijnêtre en fin de course • uitgerangeerd zijn, niet meer meetellenhors de course • buiten werking, buiten dienstf1) (het) lopen, rennen2) wedstrijd, wedren3) tocht, reis4) boodschap5) baan, beweging6) slag [machine] -
13 élan
-
14 fond
fond [fõ]〈m.〉3 achterste ⇒ binnenste, uiterste5 ondergrond ⇒ achtergrond, fond6 wezen ⇒ kern, grond, inhoud♦voorbeelden:trouver le fond • de bodem rakenà fond • grondig, tot op de bodemdu fond du coeur • uit de grond van zijn hart2 fond de cale • lensruimte, loosgat〈 figuurlijk〉 être à fond de cale • aan de grond zitten, platzak zijnfond d'une culotte • zitvlak van een broektoucher le fond du désespoir • de uiterste wanhoop bereikenmineur de fond • (ondergrondse) mijnwerkerrâcler les fonds de tiroir • zijn laatste centen bij elkaar harken, aansprekenau fond du coeur • diep in zijn hartau fond de • onderinelle vient du (fin) fond de la province • zij is met zeven paarden uit de klei getrokkenau fin fond de • in de verste uithoek vandans le fond de la salle • achterin de zaalfond sonore • achtergrondmuziek, -geluidenfeuilles vertes sur fond rouge • groene blaadjes op een rode achtergrondle fond et la forme • vorm en inhoudremarques sur le fond • opmerkingen over de inhoudle fond historique d'une légende • de historische kern van een legendeau fond • eigenlijk, in wezendans le fond • eigenlijk, in wezen7 faire fond sur qn., qc. • op iemand, iets steunen〈 figuurlijk〉 de fond en comble • van onder tot boven, volledigle fond du panier • het uitschotle fond du sac • het geheimsteà fond de train • in ijltempo, in vliegende vaartm1) bodem, grond2) diepte, waterhoogte3) ondergrond, fundering4) hoofdzaak, wezen, kern5) achtergrond6) uithoudingsvermogen [sport] -
15 lancer
lancer1 [lãsee]〈m.〉————————lancer2 [lãsee]1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen♦voorbeelden:des yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer oplancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreiden1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)♦voorbeelden:1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]4) worp2. v1) werpen, gooien3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken -
16 pousser
pousser [poesee]1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:pousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimulerenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffen1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten -
17 rallier
rallier [raaljee]1 verzamelen ⇒ herenigen, hergroeperen♦voorbeelden:le navire rallie la côte • 't schip vaart naar, bereikt de kust♦voorbeelden:1. v1) herenigen, verzamelen3) verenigen, bijeenbrengen2. se rallierv -
18 sauce
sauce [soos]〈v.〉♦voorbeelden:poisson en sauce • vis met saus¶ à quelle sauce sera-t-il mangé? • hoe zullen ze hem aanpakken?, wat zal hem te wachten staan?〈 informeel, figuurlijk〉 donner, mettre toute la sauce • in vliegende vaart optrekken, plankgas gevenf1) saus2) bijzaak3) plensbui -
19 tempo
-
20 tramp
См. также в других словарях:
Vaart — ist der Name von Rafael van der Vaart (* 1983), niederländischer Fußballspieler Sylvie van der Vaart (* 1978), niederländische Moderatorin, Schauspielerin und Fotomodell Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidun … Deutsch Wikipedia
Vaart — Vaart, Kanal in der niederländischen Provinz Utrecht, geht vom Leck bei Vreeswyk in nördlicher Richtung nach Utrecht, wo er in den Krummen Rhein ausmündet … Pierer's Universal-Lexikon
Van der Vaart — Vaart ist der Name von Rafael van der Vaart (* 1983), niederländischer Fußballspieler Sylvie van der Vaart (* 1978), niederländische Moderatorin, Schauspielerin und Fotomodell … Deutsch Wikipedia
Rafael van der Vaart — Spielerinformationen Voller Name Rafael Ferdinand van der Vaart Geburtstag 11. Februar 1983 … Deutsch Wikipedia
Rafael Ferdinand van der Vaart — Rafael van der Vaart Spielerinformationen Voller Name Rafael Ferdinand van der Vaart Geburtstag 11. Februar 1983 Geburtsort Heemskerk, Niederlande … Deutsch Wikipedia
Rafael van der Vaart — Nombre Rafael Ferdinand van der Vaart Nacimiento … Wikipedia Español
Rafael van der Vaart — Rafael van der Vaart … Wikipédia en Français
Sylvie van der Vaart — Sylvie Françoise van der Vaart (* 13. April 1978 in Breda; als Sylvie Françoise Meis) ist eine niederländische Moderatorin. Inhaltsverzeichnis … Deutsch Wikipedia
Rafael Van Der Vaart — Rafael van der Vaart … Wikipédia en Français
Rafael van der vaart — Rafael van der Vaart … Wikipédia en Français
Van der Vaart — Rafael van der Vaart Rafael van der Vaart … Wikipédia en Français