-
1 course
course [koers]〈v.〉1 (het) lopen ⇒ (het) rennen, snelle loop2 wedstrijd ⇒ (wed)ren, race, (wed)loop3 tocht ⇒ rit, reis5 loop ⇒ baan, beweging♦voorbeelden:être à bout de course • uitgeput zijnprendre sa course • het op een lopen zettencourse (de ski) de fond • langlaufwedstrijdcourse de haies • hordeloopcourse d'obstacles • steeplechasecourse de taureaux • stierengevechtcourses de trot attelé • (hard)draverijencourse de vitesse • sprintcourse à pied • (het) hardlopencourse au profit • winstbejagcourse au pouvoir • strijd om de machtcourse aux armements • wapenwedloop¶ être dans la course • op de hoogte zijn, bij de tijd zijnêtre en fin de course • uitgerangeerd zijn, niet meer meetellenhors de course • buiten werking, buiten dienstf1) (het) lopen, rennen2) wedstrijd, wedren3) tocht, reis4) boodschap5) baan, beweging6) slag [machine] -
2 outsider
-
3 pari
pari [paarie]〈m.〉1 weddenschap ⇒ inzet, gokspel♦voorbeelden:pari mutuel urbain • paardentotalisatorles paris sont ouverts • alles is nog mogelijk, niets ligt nog vastengager, faire, tenir un pari • een weddenschap aangaanm1) weddenschap2) inzet -
4 pelouse
-
5 starter
-
6 tube
tube [tuub]〈m.〉1 buis2 pijp3 tube♦voorbeelden:tube à essais • reageerbuisjetube luminescent • tl-buisconduire à plein tube • keihard rijden→ coupm1) buis2) pijp3) tube4) telefoontje5) tophit6) strot -
7 courses de chevaux
courses de chevaux -
8 starting-gate
-
9 tocard
tocard [tokkaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:1 un tocard • 〈 paardenrennen〉slecht genoteerd paard, outsider; 〈 van persoon〉nul, waardeloos figuur -
10 un tocard
un tocard〈 paardenrennen〉slecht genoteerd paard, outsider; 〈 van persoon〉nul, waardeloos figuur
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский