-
41 eyes front!
ogen gericht! (bevel blik te richten bij ordeoefening)eyes front!hoofd front! -
42 fasten
v. dichtgaan, sluiten; vastmaken, bevestigen, dichtdoen[ fa:sn]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vastmaken ⇒ bevestigen, dichtmaken/doen♦voorbeelden:fasten the blame on • de schuld schuiven opfasten one's eyes on • de ogen vestigen op -
43 give/put/set/turn one's mind to
give/put/set/turn one's mind to -
44 grave
adj. ernstig; serieus; ernstige uitdrukking--------n. graf--------v. graveren; beitelen; griffengrave1[ greev] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:silent as the grave • zwijgend/stil als het grafdig one's own grave • zichzelf te gronde richtenrise from the grave • uit de dood opstaan————————grave22 ernstig ⇒ zwaar, erg♦voorbeelden:————————grave3[ greev] 〈werkwoord; voltooid deelwoord ook graven〉 -
45 ground
adj. grond-, bodem-; vermalen, verbrijzeld--------n. aarde; grond; terrein; ondergrond; gebied; basis--------v. aan de grond houden; funderen; baseren; beargumenteren; aardenground1[ graund]♦voorbeelden:♦voorbeelden:fall to the ground • falen, in duigen vallentouch ground • vaste grond onder de voeten krijgenrun oneself into the ground • zich uitputtenget off the ground • van de grond/op gang komen3 break (new/fresh) ground • nieuw terrein betreden, pionierswerk verrichtencover much ground • een lange afstand afleggen; veel terrein/onderwerpen bestrijkengive/lose ground • terrein verliezen, wijkenhold/keep/stand one's ground • standhouden, voet bij stuk houdenshift one's ground • van argument/mening veranderenfeel the ground • poolshoogte nemenit suits him down to the ground • dat komt hem uitstekend van pasIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 a house standing in its own grounds • een huis, geheel door eigen grond omgeven————————ground2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 gronden ⇒ baseren, onderbouwen♦voorbeelden:————————ground3→ grind grind/ -
46 head
adj. belangrijkste, hoofdzaak--------n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes--------v. leiden, aan het hoofd staan; afstotenhead1[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉♦voorbeelden:have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉head first/foremost • voorovertaller by a head • een kop groterget/take something into one's head • zich iets in het hoofd zettenthe success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegenput one's heads together • de koppen bij elkaar stekenput something into someone's head • iemand iets suggererenthat is above/over my head • dat gaat boven mijn peta head for mathematics • een wiskundeknobbeloff/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand3 heads or tails? • kruis of munt?4 £1 a head • £1 per persooncome to a head • een kritiek punt bereikenbang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopenhead over ears/heels • tot over zijn orenfrom head to foot • van top tot teenbury one's head in the sand • de kop in het zand stekenI could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopenkeep one's head above water • het hoofd boven water houdenbeat/knock someone's head off • iemand totaal verslaanbite/snap someone's head off • iemand afsnauweneat one's head off • eten als een wolf〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpenhold one's head high • z'n hoofd niet laten hangenkeep one's head • zijn kalmte bewarenkeep one's head down • zich gedekt houdenlaugh one's head off • zich een ongeluk lachenscream/shout one's head off • vreselijk tekeergaanhave one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijnshe could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een centbe promoted over one's head • gepasseerd worden————————head21 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten♦voorbeelden:the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden→ head for head for/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie→ head off head off/ -
47 home (in) on
home (in) on -
48 home
adj. mijn huis; mijn familie--------adv. thuis; naar huis--------n. huis--------v. naar huis gaan/vliegen/teruggaanhome1[ hoom] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 thuis5 bakermat ⇒ zetel, haard♦voorbeelden:at home 9 to 11 • spreekuur van 9 tot 11〈 figuurlijk〉 at home in/on/with • thuis/goed inmake yourself at home • doe alsof je thuis bent(away) from home • van huisit's a home (away) from home • het is er zo goed als thuis/een tweede thuis〈 spreekwoord〉 home is where the heart is • eigen haard is goud waard; zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land→ Englishman Englishman/————————home23 lokaal5 raak♦voorbeelden:home brew • zelf gebrouwen bierhome computer • huiscomputerhome cooking • Hollandse pot, eenvoudige kosthome goal • thuisdoelpunthome movie • zelf opgenomen filmhome office • hoofdkantoorhome port • thuishavenhome remedy • huismiddel(tje)Home Guard • (lid van de) burgerwachtHome Rule • zelfbestuur————————home3〈 werkwoord〉1 naar huis gaan/vliegen/teruggaan♦voorbeelden:————————home4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:3 at last it's come home to me how much I owe my parents • ineens drong het tot mij door hoeveel ik mijn ouders verschuldigd benhit/strike home • doel treffen -
49 incline
n. helling, hellend vlak--------v. neigen, verbuigen, krom buigen, buigen; afdalen; beinvloeden; richtenincline1[ ingklajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————incline2[ inklajn]1 neigen ⇒ geneigd zijn, een neiging hebben/vertonen♦voorbeelden:I incline to/towards fatness • ik heb aanleg om dik te worden1 (doen) hellen ⇒ af/neer/overhellen♦voorbeelden:♦voorbeelden:2 your words do not incline me to change my mind • ik zie in uw woorden geen aanleiding om van gedachten te veranderenI am inclined to think so • ik neig tot die gedachte -
50 introvert
n. in zichzelf gekeerd--------v. naar binnen treden, in zich zelf kerenintrovert1[ -və:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————introvert2→ introverted introverted/————————introvert3 -
51 lay low
op laag profiel houdenneerslaan/schieten, vloeren; 〈 figuurlijk〉 te gronde richten———————————————— -
52 level (a weapon) at someone
level (a weapon) at someone -
53 look
n. blik; uitdrukking; gezicht; voorkomen; rol; uiterlijk--------v. kijken; lijken, er uit zien; zoeken; zienlook1[ loek]4 mode5 uitzicht♦voorbeelden:by the look(s) of it/things • zo te zienII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————look21 kijken ⇒ (proberen te) zien, aandachtig/zoekend kijken2 uitkijken ⇒ uitzien, liggen♦voorbeelden:look about/around • om zich heen kijken, rondkijkenlook on • toekijkenlook at • kijken naar, in ogenschouw nemen; beschouwen, onderzoekento look at him … • naar zijn uiterlijk te oordelen …not look at • niet in overweging nemen, niets willen weten vanlook beyond • verder kijken danlook down the road • de weg af kijken2 look onto/towards • uitzien/uitkijken oplook to the south • op het zuiden liggen¶ look you! • kijk!look down (up)on • neerkijken oplook forward to • tegemoet zien, verlangen naarlook here! • kijk eens (even hier)!, luister eens!look in on someone • bij iemand langskomen/aanlopenlook after • passen op, zich bekommeren om; toezien oplook after oneself, look after one's own interests • voor zichzelf zorgenlook for • zoeken (naar)look for trouble • om moeilijkheden vragenlook (up)on someone as • iemand beschouwen als/houden voor→ look back look back/, look out look out/, look round look round/, look through look through/, look to look to/, look up look up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zijn blik richten op ⇒ kijken (naar), zien4 zorgen♦voorbeelden:look someone down • iemand de ogen doen neerslaanlook what you've done • kijk nou (eens) wat je gedaan hebtlook who's here! • kijk eens wie daar aankomt/wie hebben we hier!he isn't looking himself today • hij is niet geheel zichzelf vandaag4 look that … • ervoor zorgen dat …1 lijken (te zijn) ⇒ uitzien, de indruk wekken te zijn♦voorbeelden:look interesting/promising • er interessant/veelbelovend uitzienlook ill/well • er slecht/goed uitzienlook like • eruitzien als, lijken opthis looks to me like an exit • volgens mij is dit een uitgangit looks like snow • er is sneeuw op komsthe looks as if he has a hangover • hij ziet eruit alsof hij een kater heeft -
54 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
55 mind
n. geest; verstand; hersenen; gedachte; herinneringsvermogen; opinie; wil--------v. er iets op tegen hebben; oppassen; letten op; voorzichtig zijn; er spijt van hebben; zich herinnerenmind1[ majnd]♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenin my mind • naar mijn meningbe in/of the same/one/a mind (on/about) • dezelfde mening toegedaan zijn (over)be in two minds (about) • het met zichzelf oneens zijn (omtrent)she is still of the same mind • zij is nog altijd dezelfde mening toegedaanto my mind • volgens mij2 nothing is further from my mind! • ik denk er niet aan!change one's mind • zich bedenkenmake up one's mind • tot een besluit komen2 verstand3 wil ⇒ lust, zin(nen)5 gevoel♦voorbeelden:have something on one's mind • iets op zijn hart hebbenwhat's on your mind? • waarover loop je te piekeren?drive someone out of his mind • iemand gek makenlose one's mind • gek wordenhave something in mind • iets van plan zijncross/enter one's mind • bij iemand opkomenget/put out of one's mind • uit zijn hoofd zettengive/put/set/turn one's mind to • zijn aandacht richten opread someone's mind • iemands gedachten lezenset one's mind to something • zich ergens op concentrerenit'll take my mind off things • het zal mij wat afleidenhis mind is on women • hij is met zijn gedachten bij de vrouwtjescast one's mind back (to) • terugblikken (op)come/spring to mind, come into one's mind • te binnen schietenkeep in mind • niet vergetenit slipped my mind • het is mij ontschotenwhom do you have in mind? • aan wie denk je?〈 informeel〉 it blew my mind • het verbijsterde me, ik stond er paf van————————mind2[ majnd]♦voorbeelden:→ mind out mind out/1 bezwaren hebben (tegen) ⇒ erop tegen zijn, zich storen aan♦voorbeelden:would you mind ringing? • zou je 's willen opbellen?would you mind? • zou je 't erg vinden?if you don't mind • als je er geen bezwaren tegen hebtI don't mind him • hij hindert me niet1 denken aan ⇒ bedenken, letten op2 zorgen voor ⇒ oppassen, bedienen♦voorbeelden:mind one's own business • zich met zijn eigen zaken bemoeiennever (you) mind • het gaat je niet aannever mind the expense • de kosten spelen geen rolnever mind what your father said • ongeacht wat je vader zei2 he couldn't walk, never mind run • hij kon niet lopen, laat staan rennen -
56 orient
n. (het) oosten; oosterlijkorient1[ o:riənt] 〈zelfstandig naamwoord; bijvoeglijk naamwoord〉————————orient21 richten♦voorbeelden: -
57 orientate
v. richten; oriënteren; leiden; oostwaarts keren; oostelijk van iets bouwen→ orient orient/ -
58 outsource
v. zich richten tot externe leveranciers of fabrikanten; contract sluiten met arbeiders van buiten het bedrijf om speciale taken te verrichten ipv gebruik te maken van bedrijfsemployees (Economie)[ autso:s] -
59 petition
n. verzoek, smeekbede; petitie--------v. petitioneren; verzoeken (schriftelijk)petition1[ pittisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 petitie ⇒ smeekschrift, verzoek(schrift)♦voorbeelden:file a petition for divorce • een aanvraag tot echtscheiding indienen————————petition21 petitioneren ⇒ een petitie indienen, smekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 petitioneren ⇒ bij petitie verzoeken, een petitie richten tot -
60 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren
См. также в других словарях:
richten — richten … Deutsch Wörterbuch
Richten — Richten, verb. reg. act. welches im Hochdeutschen in verschiedenen, dem Anscheine nach sehr entfernten Bedeutung gebraucht wird, welche sich doch insgesammt auf die Nachahmung eines ähnlichen mit verschiedenen Handlungen verbundenen Schalles… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
richten — richten: Das gemeingerm. Verb mhd., ahd. rihten, got. ga raíhtjan, aengl. rihtian, schwed. rätta ist eine Ableitung von dem unter ↑ recht behandelten Adjektiv, an dessen verschiedene Bedeutungen es sich anschließt. So bedeutet »richten« zunächst… … Das Herkunftswörterbuch
Richten — bezeichnet Rechtsprechen, die Tätigkeit des Richters Richten (Fertigungsverfahren), eine Bearbeitung metallischer Werkstücke Richten (Bauwesen): Messen und Korrigieren der Planheit Ausrichten eines Geschützes; siehe Artillerie Richten im Sinne… … Deutsch Wikipedia
richten — V. (Grundstufe) etw. in eine bestimmte Richtung stellen Beispiele: Sie hat den Blick auf ihre Mutter gerichtet. Er richtete die Waffe auf den Gegner. Ihre Augen richteten sich auf ihn. richten V. (Oberstufe) ein Urteil über einen Verbrecher… … Extremes Deutsch
richten — Vsw std. (8. Jh.), mhd. rihten, ahd. rihten, as. rihtian Stammwort. Aus g. * reht ija Vsw. recht machen , auch in gt. garaihtjan, anord. rétta, ae. rihtan, afr. riuhta. Faktitivum zu recht. Verschiedene Bedeutungen des neuhochdeutschen Wortes… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Richten — Richten, eine Truppenlinie in die gehörige Richtung bringen, so daß der Standpunkt jedes Mannes eines Gliedes mit seinen Nebenmännern eine gerade u. eben so die einer Rotte eine auf jene senkrechte Linie bildet. Eine Rotte ist in sich gerichtet,… … Pierer's Universal-Lexikon
Richten — Richten, einem Geschützrohr die zum Treffen des Zieles notwendige Richtung geben, geschieht meist durch den Richtkanonier. S. auch Richtfest … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Richten — (Heben), das Aufbringen und Aufstellen, Legen und Zusammenfügen der Hölzer in ihre am Bau bestimmte Lage, im Gegensatz zum Abbinden (s.d.). Die mit dem Aufrichten des Dachstuhles verbundene Feierlichkeit heißt Richtfest, mit dem auch oft ein… … Lexikon der gesamten Technik
richten — reparieren; ausbessern; flicken; instandsetzen; zurechtmachen (umgangssprachlich); schustern; kitten; basteln; flickschustern; herrichten; … Universal-Lexikon
richten — rịch·ten1; richtete, hat gerichtet; [Vt] 1 etwas irgendwohin richten etwas in eine bestimmte Stellung oder Richtung bringen: die Augen in die Höhe richten; den Finger nach oben richten 2 etwas richten als Arzt o.Ä. einen gebrochenen Knochen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache