-
1 manoeuvre
n. manoeuvre--------v. manoeuvrerenmanoeuvre1♦voorbeelden:————————manoeuvre2♦voorbeelden: -
2 manoeuvre someone into a good job
manoeuvre someone into a good jobEnglish-Dutch dictionary > manoeuvre someone into a good job
-
3 jockey/manoeuvre for position
jockey/manoeuvre for position -
4 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren -
5 campaign
n. aktie; onderneming; campagne--------v. campagne voeren (propaganda)campaign1[ kæmpeen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 campagne ⇒ veldtocht; manoeuvre♦voorbeelden:political campaign • politieke campagnebe on campaign in the country • campagne voeren in de provincie————————campaign2〈 werkwoord〉1 campagne voeren ⇒ op campagne gaan/zijn; te velde trekken -
6 evolution
n. evolutie, ontwikkeling, groei[ ie:vəloe:sjn]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉 -
7 maneuver
-
8 move
n. zet; stap; verhuizing--------v. bewegen; verplaatsen; verhuizen; ontroeren; voorstellenmove1[ moe:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beweging3 zet ⇒ beurt, slag4 stap ⇒ maatregel, manoeuvre♦voorbeelden:get someone/something on the move • iemand/iets in beweging brengenlarge forces were on the move • grote strijdkrachten waren op de been4 make a move • opstaan 〈 van tafel〉; opstappen, het initiatief nemen; maatregelen treffen, in actie komenmake moves to stop the war • stappen ondernemen om de oorlog te staken————————move21 (zich) bewegen ⇒ zich verplaatsen, van positie/houding veranderen2 vorderen ⇒ vooruitkomen, opschieten6 verhuizen ⇒ (weg)trekken, zich verzetten7 een voorstel/verzoek doen♦voorbeelden:it's time to be moving • het is tijd om te vertrekkenmove along • doorlopen, opschietenhe moved away from her • hij ging een stapje opzijmove off! • verdwijn!, hoepel op!move over • inschikken, opschuivenmove down a road • een weg afgaanmove towards better understanding • tot een beter begrip komenthe plot moves slowly • de plot ontwikkelt zich langzaamsuddenly things began to move • plotseling kwam er leven in de brouwerijkeep moving! • blijf doorgaan!, doorlopen!the army moves off • het leger marcheert af6 they moved away • ze trokken weg/verhuisdenthey moved into a flat • ze betrokken een flat→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ (ver)roeren, in beweging/beroering brengen3 verhuizen ⇒ vervoeren, overbrengen4 opwekken ⇒ (ont)roeren, raken, aangrijpen5 drijven ⇒ aanzetten, aansporen♦voorbeelden:1 the police moved them along • de politie dwong hen door te lopen/rijdenit moved him to laughter • het werkte op zijn lachspierenhe is moved to tears • hij is tot tranen toe geroerdbe moved to • zich geroepen voelen (om) te→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/ -
9 position
n. standpunt, stelling; plaatsing; plaats; positie, baan; positie, houding; toestand--------v. positie innemen, stelling innemenposition1[ pəzisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 positie ⇒ plaats(ing), ligging, situatie2 positie ⇒ juiste/goede plaats3 standpunt ⇒ houding, mening4 rang ⇒ (maatschappelijke) positie, stand♦voorbeelden:1 be in a position to do something • in staat/bij machte zijn iets te doenin(to)/out of position • op/van z'n plaats, in/uit positie————————position2〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ op een goede/de juiste plaats zetten -
10 set play
ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvre -
11 tactic
adj. taktiek, strategie (de manier waarop een doel bereikt wordt; het plannen van stadia van een veldslag)--------n. taktiek, strategie (de manier waarop een doel bereikt wordt; het plannen van stadia van een veldslag)[ tæktik]1 tactische zet ⇒ tactiek, manoeuvre -
12 troops on manoeuvres
troops on manoeuvres -
13 Fabian
adj. Fabiaans, prefereert manoeuvre uitstel boven openlijke strijd--------n. Fabiaan (lid van de Fabiaanse genootschap) -
14 manoeuver
n. manoeuvre--------v. manoeuvreren -
15 political ploy
politieke zet, politieke manoeuvre
См. также в других словарях:
manoeuvre — n. f. rI./r d1./d Mise en oeuvre d un instrument, d une machine; action ou opération nécessaire à son fonctionnement. d2./d Action exercée sur le gréement, les voiles, etc., d un navire, et destinée à assurer sa bonne marche ou à déterminer une… … Encyclopédie Universelle
manoeuvre — 1. (ma neu vr ) s. f. 1° Opération de la main. Terme de construction. Mouvement des ouvriers et des machines. Il faut laisser de la place pour la manoeuvre. 2° Terme de chirurgie et d obstétrique. Action composée, ensemble des mouvements… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
manoeuvre — (US maneuver) ► NOUN 1) a physical movement or series of moves requiring skill and care. 2) a carefully planned scheme or action. 3) (manoeuvres) a large scale military exercise. ► VERB (manoeuvred, manoeuvring) … English terms dictionary
Manoeuvre — Ma*noeu vre, n. & v. See {Maneuver}. [Chiefly Brit.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Manoeuvre — (fr., spr. Mannöhwer), 1) Bewegung, Wendung; 2) das zu einem strategischen Zweck bestimmte Ganze einzelner taktischen Evolutionen. Das Manoeuvriren u. die Manoeuvrirkunst besteht in der Fertigkeit, Truppen aller Art auf jedem practicablen Terrain … Pierer's Universal-Lexikon
Manoeuvre — (manöwr), frz., der Inbegriff der taktischen Bewegungen eines Truppenkörpers; im Seewesen die auf die Leitung des Schiffes gerichtete Arbeit der Mannschaft, sowie auch das Verfahren im Gefechte … Herders Conversations-Lexikon
manoeuvre — chiefly Brit var of MANEUVER … Medical dictionary
manoeuvré — manoeuvré, ée (ma neu vré, vrée) part. passé de manoeuvrer. Des galères manoeuvrées par des forçats … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
manoeuvre — also manoeuver, alternative spelling of MANEUVER (Cf. maneuver). Also see OE (Cf. oe); RE (Cf. re). Related: manoeuvres; manoeuvred; manoeuvring … Etymology dictionary
manoeuvre — has inflected forms manoeuvred, manoeuvring. The spelling in AmE is maneuver, with inflected forms maneuvered, maneuvering … Modern English usage
manoeuvre — [mə no͞o′vər, mənyo͞o′vər] n., vi., vt. manoeuvred, manoeuvring chiefly Brit. sp. of MANEUVER … English World dictionary