-
1 to steer
sturen -
2 planting a mole
sturen van een spion -
3 to drive into the cut-off region
sturen in het afgeknepen gedeelteEnglish-Dutch technical dictionary > to drive into the cut-off region
-
4 to send
sturentoezendenverzendenzenden -
5 to send forward
sturentoezenden -
6 send
v. zenden; sturen; wegschieten; veroorzaken; eruit laten schieten; uitzenden (v. elektromagnetische straling); plezier doen (spreektaal)♦voorbeelden:♦voorbeelden:send someone after her • stuur iemand achter haar aan→ send away send away/, send down send down/, send for send for/, send off send off/, send out send out/♦voorbeelden:send someone to his death • iemand de dood injagen/insturenthe fire sent me looking for a new house • door de brand moest ik omzien naar een ander huisshe sends her love • je moet de groeten van haar hebbensend ahead • vooruit sturen3 Heaven send that • de hemel/God geve datsend pestilence • verderf zaaienthe news sent us into deep distress • het nieuws bracht diepe droefenis bij ons teweeg -
7 express
adj. duidelijk, nadrukkelijk; precies; snel, exspress--------n. met grote snelheid--------v. uitdrukken; met spoed sturen; afpersen; uitwringenexpress1[ ikspres] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sneltrein/bus ⇒ exprestrein♦voorbeelden:the express to Glasgow • de sneltrein naar Glasgow————————express21 uitdrukkelijk ⇒ duidelijk (kenbaar gemaakt), nadrukkelijk2 snel(gaand) ⇒ expres-, ijl-4 speciaal ⇒ bijzonder, opzettelijk♦voorbeelden:an express train • een sneltrein————————express3〈 werkwoord〉1 uitdrukken ⇒ laten zien, betuigen♦voorbeelden:1 he expressed his concern • hij toonde/uitte zijn bezorgdheidyou must express yourself more clearly • je moet je duidelijker uitdrukken————————express4〈 bijwoord〉3 speciaal♦voorbeelden: -
8 route
n. weg, spoor, pad; kliëntele; (in computers) naar een bepaalde plaats sturen, het sturen van informatie pakketten via het internet naar het meegestuurde adres--------v. leiden, zendenroute1[ roe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————route2〈 werkwoord〉 -
9 send off
wegzenden; begeleidensend off♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sturen uit/van♦voorbeelden:1 send off the field • uit/van het veld sturen -
10 send out
wegzenden, verdelensend out1 sturen♦voorbeelden:1 send (someone) out for/to collect something • (iemand) om iets sturen/iets laten (op)halenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weg/naar buiten sturen ⇒ 〈 in het bijzonder〉 eruit/de klas uit sturen♦voorbeelden: -
11 forward
adj. van voren, vooruit, maakt vooruitgang, progressief, gevorderd; staat paraat; is enthousiast; direkt, recht door zee; voorkant; voorgevel; toekomstig--------adv. vooruit; verder; vooraan--------n. Voorspeler (bij voetbal)--------v. doorzenden, voorwaarts; (in computers) doorsturen, een e-mail boodschap aan iemand doorsturenforward1♦voorbeelden:————————forward22 vroegrijp ⇒ voorlijk, vroeg7 vooruitstrevend ⇒ modern, geavanceerd♦voorbeelden:forward delivery • termijnleveringforward planning • toekomstplanningforward prices • prijzen op levering, termijnprijzenforward sale • termijn/voorverkoop————————forward3〈 werkwoord〉1 bevorderen ⇒ vooruithelpen, bespoedigen2 doorzenden/sturen ⇒ nazenden/sturen 〈 post〉3 zenden ⇒ (ver)sturen, verzenden————————forward4————————forward5♦voorbeelden:send someone forward • iemand vooruitzenden→ carriage carriage/ -
12 order
n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling--------v. ordenen; bestellen; bevelen; leidenorder1[ o:də]1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard2 (klooster/ridder)orde♦voorbeelden:clerical order • geestelijke stand/cleruspoetry of a high order • eersteklas poëzie〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)♦voorbeelden:make/issue an order • een bevel uitvaardigenobey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgentake one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uitby order of • op bevel/in opdracht vanon doctor's orders • op doktersvoorschriftbe under orders to • bevel (gekregen) hebben teunder the orders of • onder bevel/aanvoering vanorder to pay • betalingsmandaatorder to transfer • (giro-)overschrijvingorder for payment • assignatie, betalingsopdrachtissue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling vancheque to order • cheque aan orderpayable to the order of • betaalbaar aan de order van3 two orders of French fries • twee porties friet/patatplace an order for something • iets bestellenbe on order • in bestelling/besteld zijn→ tall tall/1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid5 bedoeling ⇒ doel, intentie♦voorbeelden:in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheidout of order • niet in/op volgordethe order of things • de orde der dingenin good order • piekfijn/netjes in ordeleave one's affairs in order • orde op zaken stellenput/set something in order • orde scheppen in ietsout of order • defect, buiten gebruik/werking3 Order! (Order!) • Tot de orde!rise to a point of order • een procedurekwestie stellencall someone to order • iemand tot de orde roepencall (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofdbe out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉keep order • de orde bewaren/handhavenin order to • om, teneinde————————order21 bevelen ⇒ het bevel hebben/voerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉♦voorbeelden:order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijvenhe ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijvenorder home • naar huis/het vaderland (terug)sturenorder someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉order round • laten komen/halen→ order out order out/ -
13 send down
-
14 steer
n. jonge os, stierkalf--------v. navigeren, sturen; afslaan; besturensteer1[ stiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 jonge os————————steer2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:the vessel steers well/badly • het schip stuurt goed/slechthe steered for home • hij ging op huis aan -
15 dispatch
n. bericht, (officieel) report, efficiëntie--------v. (ver)zenden, (weg)sturen; de genadeslag geven, doden[ dispætsj]♦voorbeelden:————————〈 werkwoord〉2 de genadeslag geven ⇒ doden, expediëren -
16 get off
uitstappen (v. voertuig)get off♦voorbeelden:4 get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaanget off to a good start • f van start gaan/goed beginnen6 get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomenget off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen metII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen -
17 gum up the works
gum up the worksde boel verzieken/in de war sturen———————— -
18 mess up
in de war sturen, verknoeien; smerig/vuil maken; ruw aanpakken, toetakelen; in moeilijkheden brengenmess up〈 informeel〉2 smerig/vuil maken♦voorbeelden: -
19 pension off
pensioneren, met pensioen sturenpension off -
20 reroute
v. langs een andere weg sturen, een andere bestemming geven[ rie:roe:t]
См. также в других словарях:
stūrēn — *stūrēn, *stūræ̅n germ.?, schwach. Verb: nhd. murren; ne. grumble (Verb); Rekontruktionsbasis: an.; Hinweis: s. *stūra ; Etymologie: s. ing. *stā , *stə , *steh₂ … Germanisches Wörterbuch
sturen — sturen, li obs. forms of stern, sternly … Useful english dictionary
Stüren — * He stüret derup lös, as de Koh up t unrecht. – Kern, 735. Von jemand, der blindlings auf eine Sache losgeht. Stüren = gleich steuern, regieren, lenken (ein Fahrzeug), aber auch in dem Sinne von: wehren, Einhalt thun; dann: senden, schicken, und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Steuern — Steuern, verb. regul. & act. und in einigen Fällen auch Neutr. in welchem letztern Falle es das Hülfswort haben erfordert. Es war ehedem ein Wort von einem sehr großen Umfange der Bedeutung, und ist es zum Theil noch, indem es ursprünglich… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Joost Lagendijk — (* 8. Juni 1957 in Roosendaal) ist ein niederländischer Politiker der Partei GroenLinks. Er lebt seit 2009 in der Türkei. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Politische Positionen 3 Werke … Deutsch Wikipedia
Stör — Auf der Stör arbeiten, auch: Auf (den, die) Stör gehen: in einem fremden Hause auf dem Lande für Kost und Tagelohn arbeiten und sein Handwerkszeug dazu mitnehmen. Die Wendungen stammen aus der Handwerkersprache und werden in herabsetzendem,… … Das Wörterbuch der Idiome
Steuer — Steuer1 Sf Geldabgabe std. (8. Jh.), mhd. stiur(e), ahd. stiura (die Bedeutung ist zunächst Stütze, Unterstützung , daneben Steuerruder , zu dieser Bedeutung Steuer2; seit mittelhochdeutscher Zeit auch Steuer im heutigen Sinn), as. heristiuria… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
stur- — *stur germ., Verb: nhd. umdrehen, verwirren, stören; ne. turn (Verb), disturb; Rekontruktionsbasis: ae., ahd.; Etymologie: vergleiche idg. *tu̯er (1), *tur … Germanisches Wörterbuch
Steer — Steer, v. t. [imp. & p. p. {Steered} (st[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Steering}.] [OE. steeren, steren, AS. sti[ e]ran, st[=y]ran, ste[ o]ran; akin to OFries. stiora, stiura, D. sturen, OD. stieren, G. steuern, OHG. stiuren to direct, support, G.… … The Collaborative International Dictionary of English
Steered — Steer Steer, v. t. [imp. & p. p. {Steered} (st[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Steering}.] [OE. steeren, steren, AS. sti[ e]ran, st[=y]ran, ste[ o]ran; akin to OFries. stiora, stiura, D. sturen, OD. stieren, G. steuern, OHG. stiuren to direct, support,… … The Collaborative International Dictionary of English
Steering — Steer Steer, v. t. [imp. & p. p. {Steered} (st[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Steering}.] [OE. steeren, steren, AS. sti[ e]ran, st[=y]ran, ste[ o]ran; akin to OFries. stiora, stiura, D. sturen, OD. stieren, G. steuern, OHG. stiuren to direct, support,… … The Collaborative International Dictionary of English