-
1 bluster
n. geraas, gebulder; snoeverij--------v. drukte; geloei, gebulder; met trots sprekenbluster1[ blustə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gebral ⇒ gesnoef, opschepperij————————bluster2〈 werkwoord〉1 razen ⇒ bulderen, tieren -
2 bellow
n. Bellow (sol, een joodse amerikaanse schrijver,ontvanger van de nobelprijs)bellow1[ belloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gebrul ⇒ geloei, gebulk————————bellow2〈 werkwoord〉1 bulken ⇒ loeien, brullen♦voorbeelden: -
3 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
4 wail
n. weeklacht, jammerklacht, gehuil, gejoel; schel geluid; uitrdrukking van bezwaar of gramschap--------v. klagen, jammeren; loeien, een schel geluid makenwail1[ weel] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————wail2〈 werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский