-
1 cross at a crosswalk
oversteken op oversteekplaats -
2 go across
-
3 jaywalk
v. roekeloos een straat overstekenjaywalk1 roekeloos oversteken/op straat lopen ⇒ door rood licht lopen, oversteken buiten het zebrapad -
4 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
5 get across
overschrijden; begrip ontvangenget across♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overbrengen ⇒ naar de overkant brengen/halen♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
6 traverse
adj. dwars--------n. passage, doorgang; officiële ontkenning van een aanspraak gemaakt door een andere partij; zigzag koers (bv door zeilboot); beschermende wal rond een loopgraaf; smalle strook gescheiden door een verdeler/scherm--------v. oversteken; doortrekken, doorkruisen, doorsnijdentraverse1[ trævə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————traverse2[ trævə:s, trəvə:s]1 traverseren ⇒ schuins klimmen/afdalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)kruisen ⇒ oversteken, (dwars) trekken door, doorsnijden♦voorbeelden:search lights traverse the sky • zoeklichten doorklieven de lucht -
7 Rubicon
n. Rubicon (rivier in Noord -Italië, waarvan het oversteken van invloedrijke betekenis is)[ roe:bikkən, -kon]1 Rubicon♦voorbeelden: -
8 come over
-
9 dart across
dart across -
10 dart
n. pijl(tje); steek, sprong--------v. (toe/weg)snellen/schieten/stuiven; (toe)werpen, plotseling richten opdart1[ da:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (plotselinge/scherpe) uitval 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ steek, sprong♦voorbeelden:make a dart for the door • naar de deur springen/schieten————————dart21 (toe/weg)snellen/schieten/stuiven♦voorbeelden:dart along/away/out • langs/weg/naar buiten stuivenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (toe)werpen ⇒ schieten, plotseling richten op♦voorbeelden:1 dart a glance/look at • een (plotselinge/scherpe) blik toewerpen -
11 fly
adj. uitgeslapen, uitgekookt (slang)--------n. vlieg; flap; vlucht; gulp (van de broek); tent opening--------v. vliegen (vogel); vliegen (vliegtuig); besturen v.e. vliegtuig; laten vliegen; wegvluchten; wegrennen; snel voorbijgaan; laten waaien; waaien; overstekenfly1[ flaj] 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: flies〉1 vlieg3 〈 in samenstellingen〉gevleugeld/vliegachtig insect♦voorbeelden:not harm/hurt a fly • geen vlieg kwaad doen4 your fly is undone! • je gulp staat open!a fly on the wall • een spion→ Spanish Spanish/♦voorbeelden:————————fly2————————fly33 〈 benaming voor〉 zich snel voortbewegen ⇒ vliegen, (voorbij)snellen; vluchten; omvliegen, vervliegen 〈 van tijd〉; wegvliegen 〈 van geld〉; verdwijnen, optrekken 〈 van mist〉; uit elkaar springen, alle kanten op vliegen 〈 van glas〉♦voorbeelden:fly in/out • aankomen/vertrekken per vliegtuigfly past • (in formatie) over/voorbij vliegenfly to the help of someone • iemand te hulp snellenmake the money fly • met geld smijtentime flies (like an arrow) • de tijd vliegtlet fly • (af)schieten/vuren; laten schieten〈 informeel〉 we're very late, we must fly • we zijn erg laat, we moeten rennenthe door flew open • de deur werd plotseling geopendfly into a rage/passion/temper • in woede ontstekenthe glass flew to bits/into pieces • het glas spatte in stukjes uiteenthe child flew towards its father • het kind vloog zijn vader tegemoetfly upon someone • iemand aanvliegenshe's flying high • het gaat haar voor de windII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 ford
n. Ford (Amerikaanse autofabrikant; Gerald, 83e president v.d. USA; familienaam)ford1[ fo:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————ford2〈 werkwoord〉 -
13 go across the Channel to France
-
14 go over
onderzoeken; terugkomen opgo over♦voorbeelden:1 we now go over to our reporter on the spot • we schakelen nu over naar onze verslaggever ter plaatseII 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
15 navigate
v. navigeren, varen, de route aangeven[ nævigeet]1 navigeren ⇒ een schip/vliegtuig besturen2 varenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevaren3 besturen -
16 pass
n. pas; stand van zaken; doorgang; slagen bij een examen; doorgeven van een bal; handbeweging--------v. voorbijgaan, passeren; aangeven; slagen; inhalen; goedkeurenpass1[ pa:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 passage ⇒ (berg)pas; doorgang, vaargeul♦voorbeelden:it/things had come to such a pass that • het was zo ver gekomen dat————————pass21 (verder) gaan ⇒ (door)lopen, voortgaan2 voorbijgaan ⇒ passeren; voorbijkomen; overgaan, eindigen3 passeren ⇒ er door(heen) (ge)raken/komen6 aanvaard/aangenomen worden ⇒ slagen 〈 voor examen(onderdeel)〉; door de beugel kunnen 〈 grove taal bijvoorbeeld〉10 overgemaakt/overgedragen worden♦voorbeelden:pass from a solid to an oily state • van een vaste in een olieachtige stof overgaanpass to other matters • overgaan naar/tot andere zakenpass on the left • s inhalenpass unnoticed • niet opgemerkt wordeneverything must pass • aan alles moet een einde komenno passing (permitted) • geen doorgangplease, let me pass • mag ik er even langswe are only passing through • we zijn enkel op doorreispass as/for • doorgaan voor, dienen alscome to pass • gebeuren〈 juridisch〉 pass on/upon a constitutional question • een uitspraak doen/vonnis vellen over een grondwettelijke kwestie→ pass away pass away/, pass between pass between/, pass by pass by/, pass into pass into/, pass off pass off/, pass on pass on/, pass out pass out/, pass over pass over/, pass through pass through/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijlopen, voorbijtrekken2 oversteken ⇒ gaan/lopen door, komen over4 goedkeuren ⇒ aanvaarden, bevestigen5 slagen in/voor6 komen door ⇒ aanvaard/bekrachtigd worden door♦voorbeelden:pass the salt • het zout doorgevenpass the word (a)round • vertel het verderpass in • inleverenpass an opinion • een oordeel/idee geven -
17 raft
n. vlot--------v. vlotraft1[ ra:ft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————raft2〈 werkwoord〉1 per vlot reizen ⇒ met een vlot vervoeren/oversteken -
18 take across
take across -
19 take
n. vangst; ontvangst, recette (van schouwburg); opname (v. film)--------v. nemen; pakken; brengen; begrijpen, snappentake1[ teek] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vangst————————take21 pakken ⇒ aanslaan, wortel schieten2 effect sorteren ⇒ inslaan, slagen4 worden♦voorbeelden:4 he took cold/ill • hij werd verkouden/ziekI took against him at first sight • ik vond hem al direct niet aardig→ take away take away/, take off take off/, take on take on/, take over take over/, take to take to/, take up take up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nemen ⇒ grijpen, (beet)pakken4 nemen ⇒ zich verschaffen, gebruiken5 vergen ⇒ vereisen, in beslag nemen8 krijgen ⇒ vatten, voelen9 opnemen ⇒ noteren, meten11 aanvaarden ⇒ accepteren, incasseren♦voorbeelden:he took me unawares • hij verraste mijtake a degree • een graad/titel behalenthis seat is taken • deze stoel is bezetdo you take sugar in your tea? • gebruikt u suiker in de thee?we take the Times • we zijn geabonneerd op de Timesthe man took her by force • de man nam haar met geweldtake five/ten • even pauzeren/rustenhave what it takes • aan de eisen voldoentake about • rondleidentake someone around • iemand rondleidentake someone aside • iemand apart nemenit took her mind off things • het bezorgde haar wat afleidingtake five from twelve • trek vijf van twaalf aftake fire • vlamvattentake it into one's head • het in zijn hoofd krijgentake it easy! • kalm aan!, maak je niet druk!take for granted • als vanzelfsprekend aannementake as read • voor gelezen houdenI take it that he'll be back soon • ik neem aan dat hij gauw terugkomthow am I to take that? • hoe moet ik dat opvatten?take it badly • het zich erg aantrekkentake it well • iets goed opvattenwhat do you take me for? • waar zie je me voor aan?take sides • partij kiezenyou may take it from me • je kunt van mij aannemenI can take it • ik kan het wel hebbenyou (can) take it from there • daar neem jij het wel (weer) over, verder kun je het wel alleen aantake a decision • een besluit nementake an exam • een examen afleggentake notes • aantekeningen makentake a trip • een reisje makenshe took a long time over it • zij deed er lang overtake it or leave it • graag of nietshe took it lying down • zij verzette zich niettake aback • verrassen, van zijn stuk brengen, overdonderenshe was rather taken by/with it • zij was er nogal mee in haar schiktake it (up)on oneself • het op zich nemen, het wagen, zich aanmatigen -
20 track
n. spoor; pad; baan; kanaal (van televisie)--------v. een weg volgen; bewegingen volgen; reizen, oversteken, najagentrack1[ træk] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 ren/racebaan ⇒ wielerbaan6 rupsband♦voorbeelden:be on someone's track • iemand op het spoor zijnlose/keep track of • uit het oog verliezen/contact houden met; (niet meer) op de hoogte blijven van〈 informeel〉 in one's tracks • ter plaatse/plekke→ hot hot/————————track2II 〈 overgankelijk werkwoord〉
- 1
- 2
См. также в других словарях:
oversteken — kot abra … Woordenlijst Sranan