-
1 to cross
kruisen -
2 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
3 cruise
n. scheepvaart, vaart--------v. een cruise maken; kruisen (v. vliegtuig, auto); (langzaam) rondrijdencruise1[ kroe:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 cruise♦voorbeelden:————————cruise23 〈 scheepvaart〉 kruisen 〈 ter bescherming van een vloot〉 ⇒ patrouilleren, surveilleren 〈 ook van een politieauto〉; (langzaam) rondrijden 〈 van een taxi〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 intersect
-
5 crisscross
adj. gekruisd--------adv. op kruiselingse wijze--------n. kruiselingse daad--------v. (kriskras) (door)kruisencrisscross1[ kriskros] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 netwerk ⇒ web, wirwar————————crisscross2♦voorbeelden:1 crisscross pattern • netwerk, patroon van elkaar kruisende lijnen————————crisscross3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————crisscross4〈 bijwoord〉 -
6 crossbreed
n. kruising, bastaard ras, gekruist ras--------v. kruisen, gekruist rascrossbreed1————————crossbreed2〈 werkwoord〉 -
7 hybridize
v. Kruisen1 kruisen -
8 interbreed
v. kruisen (met een ander ras of soort)[ - brie:d]1 (onderling) kruisen/gekruist worden ⇒ bastaarden/hybriden kweken/produceren -
9 uncrossable
adj. niet te kruisen, onmogelijk te kruisen; onmogelijk te passeren -
10 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
11 fold
n. vouw, plooi; kooi, kudde; schuur; kudde (van gelovigen)--------v. vouwen; plooien,; ontvouwen; ontplooien; kaften; handenvouwenfold1[ foold]1 vouw ⇒ plooi, kronkel(ing), kreukIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:1 return to the fold • in de schoot der kerk/van zijn familie terugkeren————————fold2♦voorbeelden:1 fold out • uitvouwbaar/uitklapbaar zijn→ fold up fold up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 beëindigen ⇒ ophouden met, sluiten♦voorbeelden:1 fold away • opvouwen, opklappenfold back • terugslaan, omslaanfold someone in one's arms • iemand in zijn armen sluiten→ fold up fold up/ -
12 measure swords (against/with)
measure swords (against/with)zijn krachten meten (met), de degen kruisen (met) -
13 sword
n. zwaard[ so:d]1 zwaard ⇒ sabel, degen♦voorbeelden:draw the sword • naar het zwaard grijpenmeasure swords (against/with) • zijn krachten meten (met), de degen kruisen (met)put to the sword • over de kling jagen -
14 traverse
adj. dwars--------n. passage, doorgang; officiële ontkenning van een aanspraak gemaakt door een andere partij; zigzag koers (bv door zeilboot); beschermende wal rond een loopgraaf; smalle strook gescheiden door een verdeler/scherm--------v. oversteken; doortrekken, doorkruisen, doorsnijdentraverse1[ trævə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————traverse2[ trævə:s, trəvə:s]1 traverseren ⇒ schuins klimmen/afdalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)kruisen ⇒ oversteken, (dwars) trekken door, doorsnijden♦voorbeelden:search lights traverse the sky • zoeklichten doorklieven de lucht -
15 cross one's fingers
de vingers kruisen (voor geluk) -
16 cross swords
in conflict komen,de degen kruisen -
17 intercross
v. overkruisen; kruisen; samengaan -
18 junc
kruispunt; kruising; verbinding; doorsnijding, intersectie; plaats waar twee dingen elkaar kruisen (wegen, rivieren, enz.)junc (junction) -
19 measure swords with
in strijd gaan met, de degens kruisen met -
20 orthonormal
adj. normaal (wiskunde - stelsel van functies); toestand waarin elke twee vectoren elkaar kruisen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
kreuzen — kreuzen1 Vsw erw. fach. (18. Jh.) Hybridbildung. Ein entsprechendes Wort der alten Sprache bedeutet kreuzigen und sich bekreuzigen . Für das Kreuzen von Wegen und Kreuzen beim Züchten (weil sich die Abstammungslinien überschneiden) erst jung.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Три креста (гравюра Рембрандта) — … Википедия
крейсер — впервые крюйсер, 1704 г., у Петра I; см. Христиани 39. Из голл. kruiser – то же. Отсюда крейсировать, стар. крейсовать (у Петра I), из голл. kruisen; см. Мёлен 114 и сл. •• [См. подробно М. Fogarasi, Beiträge zur Geschichte dеr internationalen… … Этимологический словарь русского языка Макса Фасмера
Cruise — (kr[udd]z), v. i. [imp. & p. p. {Cruised} (kr[udd]zd); p. pr. & vb. n. {Cruising}.] [D. kruisen to move crosswise or in a zigzag, to cruise, fr. kruis cross, fr. OF. crois, croiz, F. croix, or directly fr. OF. croisier, F. croiser, to cross,… … The Collaborative International Dictionary of English
Cruised — Cruise Cruise (kr[udd]z), v. i. [imp. & p. p. {Cruised} (kr[udd]zd); p. pr. & vb. n. {Cruising}.] [D. kruisen to move crosswise or in a zigzag, to cruise, fr. kruis cross, fr. OF. crois, croiz, F. croix, or directly fr. OF. croisier, F. croiser,… … The Collaborative International Dictionary of English
Cruising — Cruise Cruise (kr[udd]z), v. i. [imp. & p. p. {Cruised} (kr[udd]zd); p. pr. & vb. n. {Cruising}.] [D. kruisen to move crosswise or in a zigzag, to cruise, fr. kruis cross, fr. OF. crois, croiz, F. croix, or directly fr. OF. croisier, F. croiser,… … The Collaborative International Dictionary of English
cruise — I. verb (cruised; cruising) Etymology: Dutch kruisen to make a cross, cruise, from Middle Dutch crucen, from crūce cross, from Latin cruc , crux Date: 1651 intransitive verb 1. to sail about touching at a series of ports 2. to move or proceed… … New Collegiate Dictionary
Крейсер — (голл. kruiser, от kruisen плавать морем, крейсировать) боевой надводный корабль, предназначенный для борьбы с лёгкими силами флота противника, обороны соединений боевых кораблей и конвоев, обеспечения высадки морских десантов, огневой… … Большая советская энциклопедия
Kaprijke — Infobox Belgium Municipality name=Kaprijke picture= picture map arms= arms= region=BE REG FLE community=BE NL province=BE PROV OV arrondissement=Eeklo nis=43007 pyramid date= 0 19= 20 64= 65= foreigners= foreigners date= mayor=Filip Gijssels… … Wikipedia
List of English words of Dutch origin — This is a list of words of Dutch language origin. However, note that this list does also include some words of which the etymology is uncertain, and that some may have been derived from Middle Low German equivalents instead or as well. Some of… … Wikipedia
Nic Balthazar — Born 24 July 1964 (1964 07 24) (age 47) Ghent, Belgium Occupation Film director, television and radio presenter Nic Balthazar (born 24 July 1964, Ghent) is a Belgian film director and a TV/radio personality (presenter, reporter, producer).… … Wikipedia