-
21 zigzaggen
1 [zich zigzag verplaatsen] zigzaguer1 [met zigzagsteek naaien] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire le point zigzag; 〈 overgankelijk werkwoord〉 coudre au point zigzag -
22 reserveren
1 [afzonderlijk houden] reserve ⇒ put aside/away/by♦voorbeelden:1 10.000 gulden reserveren voor • set aside 10,000 guilders for; earmark 10,000 guilders for 〈 bestemmen〉; budget for 10,000 guilders 〈 begroten〉een artikel voor iemand reserveren • put aside an article for someone♦voorbeelden:1 een tafel reserveren • reserve/book a table -
23 aanleggen
1 [aanbrengen tegen, om] mettre2 [doen overeenkomstig een doel] procéder (à qc.)6 [besteden] investir♦voorbeelden:hoe leg ik dat aan? • comment m'y prendre?het zuinig aanleggen • être chichehet met iemand aanleggen • 〈 zich inlaten met〉 s'acoquiner avec qn.; 〈 ruzie krijgen met〉 se prendre de querelle avec qn.het met de buurvrouw aanleggen • devenir l'amant de sa voisinehet op iets aanleggen • viser qc.1 [voor de wal komen] aborder2 [onderweg stilhouden] s'arrêter (à)1 [richten] épauler (qc.)♦voorbeelden: -
24 afstoten
1 [door stoten verwijderen] faire partir2 [van de hand doen] se débarrasser de3 [biologie] rejeter♦voorbeelden:filialen afstoten • vendre des succursalestaken afstoten • se désengager de certaines tâches1 [onaangenaam aandoen] déplaire2 [natuurkunde] (se) repousser♦voorbeelden:zich afgestoten voelen door iets, iemand • trouver qc., qn. repoussant1 [afketsen] glisser (sur) -
25 eten
eten1〈 het〉♦voorbeelden:iemand het eten uit de mond kijken • regarder manger qn. avec envie————————eten21 [nuttigen] manger (qc.)♦voorbeelden:het is te eten • c'est mangeablegoed kunnen eten • avoir un bon coup de fourchettehij houdt van lekker eten • il aime la bonne cuisineje kunt hier lekker eten • on mange bien icieet smakelijk • bon appétitmet smaak eten • manger de bon appétitom op te eten zijn • être à croquer→ link=pot pot♦voorbeelden:uit eten gaan • (aller) dîner en ville♦voorbeelden: -
26 inzetten
1 [aanbrengen in, tussen] mettre2 [beginnen te doen] entamer3 [in actie laten komen] engager♦voorbeelden:een lapje inzetten • mettre une pièceruiten inzetten • poser des carreauxhet inzetten • la posede trainer zette beide wisselspelers in • l'entraîneur a fait monter sur le terrain les deux remplaçants1 [sport en spel] miser2 [m.b.t. een veiling] mettre à prix♦voorbeelden:2 ik heb het huis ingezet op 210.000 gulden • j'ai mis la maison aux enchères au prix de 210.000 florinsde veilingmeester zette in op vijftig gulden • le commissaire-priseur a fixé le prix de base à cinquante florins1 [beginnen] commencer♦voorbeelden:1 de winter zet stevig in • l'hiver s'annonce rigoureuxde winter zet stevig in • l'hiver s'annonce rigoureuxIV inzicht|inzicht♦voorbeelden:tot het inzicht komen, dat … • en arriver à l'idée que …naar zijn inzicht • d'après lui -
27 kleuren
1 [kleur aannemen; blozen] rougir♦voorbeelden:hij kleurde tot achter zijn oren • il rougit jusqu'à la racine des cheveuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [kleur geven aan; overdrijven] colorer2 [laten blozen] faire rougir♦voorbeelden:♦voorbeelden:zij kleurt graag • elle aime beaucoup faire du coloriage -
28 overlopen
overlopen11 [(te) veel bij iemand komen] venir (trop) souvent chez (qn.)2 [Algemeen Zuid-Nederlands][vluchtig lezen] parcourir————————overlopen21 [over iets heen lopen] passer sur2 [over iets heen stromen] inonder3 [naar een andere partij gaan] passer (à)4 [overstromen] déborder5 [+ van][overdreven tonen] déborder (de)♦voorbeelden:1 [opnieuw lopen] recourir -
29 richten
1 [in een rechte lijn brengen] aligner2 [in een richting laten gaan] diriger3 [sturen] adresser♦voorbeelden:2 iemands gangen richten • diriger qn.gericht zijn op iets • viser à qc.een brief, aan mij gericht • une lettre qui m'est adressée1 [in bepaalde richting brengen] placer2 [m.b.t. vuurwapens] viser♦voorbeelden:(iets) horizontaal richten • mettre (qc.) à l'horizontale2 een geweer op iemand richten • braquer un fusil sur qn.scherp richten • viser bienop iemand, iets richten • viser qn., qc.III 〈wederkerend werkwoord; zich richten〉1 [zich wenden tot] s'adresser (à qn.)3 [zich concentreren op] se concentrer (sur)♦voorbeelden: -
30 rijden
1 [zich voortbewegen] rouler3 [schaatsen] patiner4 [op en neer gaan] se balancer♦voorbeelden:auto's die te dicht op elkaar rijden • voitures qui se suivent de trop prèshet rijden van de treinen • la marche des trainsveel rijden • faire de la routeop elkaar rijden • entrer en collisionachteruit rijden • faire marche arrière〈 sport en spel〉 iemand eraf rijden • lâcher qn.rijden in een formule I • courir en formule Ihet rijden in de stad • la conduite en villehet rijden op de grote weg • la conduite sur routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] transporter♦voorbeelden:1 [(op) een rijdier voortbewegen] monter3 [over iets rijden] renverser (qn., qc.)♦voorbeelden:het is twee uur rijden • c'est à deux heures de routeverboden in te rijden • sens interdituiterst rechts rijden • serrer à droitestapvoets rijden • rouler au pasin een auto rijden • conduire une voiturehij rijdt als een gek • il roule comme un fou3 iemand ondersteboven rijden • renverser qn. -
31 roeien
1 [d.m.v. riemen een vaartuig voortbewegen] ramer♦voorbeelden:met dubbele riemen roeien • nager en couplenaar de overkant roeien • ramer vers la rive opposéeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [roeiend vervoeren] transporter en canot♦voorbeelden:1 [de roeisport beoefenen] faire de l'aviron2 [met de vlerken zwaaien] battre (des ailes)♦voorbeelden: -
32 strijken
1 [zich laten gladmaken] se repasser2 [gaan langs, over] raser♦voorbeelden:1 [met een strijkende beweging aanraken] effleurer2 [(textiel) gladmaken] repasser (qc.)♦voorbeelden:iemand over de haren strijken • caresser les cheveux de qn.→ link=hand hand1 [met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen] étaler (sur)2 [laten zakken] (a)baisser♦voorbeelden:de vlag strijken • amener le drapeaude haren uit zijn gezicht strijken • écarter les cheveux de son visagekreukels uit het papier strijken • défroisser le papier -
33 stropen
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [opschuiven] retrousser2 [villen] dépouiller4 [Algemeen Zuid-Nederlands][afzetten] plumer♦voorbeelden:1 [rooftocht ondernemen] piller -
34 trekken
1 [kracht uitoefenen op iets; luchtstroom doorlaten] tirer2 [in een bepaalde richting gaan] s'en aller3 [spierbewegingen maken] traîner (qc.)4 [m.b.t. zenuwtrek] avoir un tic (nerveux) (à)5 [in een richting getrokken worden] être attiré (par)6 [ergens in getrokken worden] être absorbé (par)7 [lijken (op)] tirer (sur)♦voorbeelden:de kachel trekt goed • le poêle tire bienaan een sigaar trekken • tirer sur un cigaredoor Frankrijk trekken • parcourir la Francein een huis trekken • s'installer dans une maisonde wijde wereld in trekken • partir à la conquête du mondekrom trekken • se déformerde kinderen trekken nogal naar hun vader • les enfants tiennent plutôt de leur père1 [tussen iets anders uitnemen] tirer2 [aantrekken] attirer3 [als zijn deel ontvangen] toucher♦voorbeelden:een kies trekken • arracher une dentloten trekken • tirer des lots au sortvolle zalen trekken • remplir les sallesdie stad blijft trekken • cette ville garde son attrait1 [algemeen] tirer2 [naar zich toehalen, ook figuurlijk] attirer4 [tekenen] tracer6 [Algemeen Zuid-Nederlands][fotograferen] prendre♦voorbeelden:een horoscoop trekken • tirer un horoscopeeen single van een elpee trekken • tirer un 45 tours d'un 30 centimètresiets stuk trekken • déchirer qc.iets omver trekken • renverser qc.iemand aan zijn haar trekken • tirer les cheveux à qn.〈 figuurlijk〉 iets naar zich toe trekken • s'occuper intensivement de qc.iets in het belachelijke trekken • tourner qc. en dérision -
35 verduisteren
1 [donker maken] assombrir2 [achteroverdrukken] détourner♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 [alle lichtopeningen afsluiten] obscurcir totalement -
36 vreten
vreten1〈 het〉♦voorbeelden:————————vreten21 [m.b.t. personen, eten] bâfrer2 [m.b.t. dieren, eten] manger♦voorbeelden:1 die gulzigaard eet niet, hij vreet • ce glouton ne mange pas, il s'empiffredat is niet te vreten! • c'est dégueulasse!krijgen we nog iets te vreten? • la bectance et que ça saute!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verslinden] dévorer2 [accepteren] avaler♦voorbeelden:1 [knagen] dévorer (qn.) -
37 wringen
1 [draaien] tordre2 [m.b.t. was] essorer♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door draaien verplaatsen] tordre2 [eruit] arracher♦voorbeelden:zich door een opening wringen • passer par une ouverture en se tortillant¶ iets kapot wringen • casser qc. en le tordantzich los wringen • se libérer (en se tortillant)1 [knellen] serrer♦voorbeelden: -
38 aftrekken
1 [rekenkundig] subtract♦voorbeelden:1 [inhouden] deduct2 [door trekken verwijderen] pull off4 [seksueel bevredigen] jerk/jack off ⇒ wank (off)5 [villen] strip♦voorbeelden:3 zijn ogen van iemand/iets aftrekken • turn one's eyes away from someone/something5 een haas/paling aftrekken • strip a hare, skin an eel -
39 insmeren
♦voorbeelden:1 zal ik even je rug insmeren? • shall I put some oil on your back?zich insmeren met bodylotion • rub oneself with body lotion -
40 inzetten
3 [in actie laten komen] bring into action♦voorbeelden:de achtervolging inzetten • set off in pursuiter de pas inzetten • walk at a brisk pace3 troepen inzetten • bring troops into action, deploy troops2 [met betrekking tot een veiling] start♦voorbeelden:zijn geld inzetten op (rood) • stake/put one's money on (red)2 de veilingmeester zette in op vijftig gulden • the auctioneer started the bidding at fifty guilderste hoog/te laag inzetten • start too low/high1 [beginnen] set in♦voorbeelden:IV 〈wederkerend werkwoord; zich inzetten〉1 [zijn best doen] do one's best♦voorbeelden:
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Французский
overgankelijk+werkwoord
Страницы