-
1 onovergankelijk
-
2 onovergankelijk
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onovergankelijk
-
3 onovergankelijk
прил.грам. непереходный -
4 onovergankelijk
intransitiv -
5 onovergankelijk
adj. intransitive, neuter -
6 onovergankelijk
intransitif -
7 onovergankelijk
intransitivo -
8 onovergankelijk werkwoord
hetintransitives Verb nNiederländisch-Deutsch Wörterbuch > onovergankelijk werkwoord
-
9 aftrekken
1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 [wiskunde] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈 overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:acht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font six1 [inhouden] déduire (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:de bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ link=hand hand -
10 flitsen
-
11 haken
1 [met een haak grijpen, blijven vastzitten] s'accrocher (à)2 [+ naar][hevig verlangen] aspirer (à)1 [m.b.t. handwerken] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire du crochet; 〈 overgankelijk werkwoord〉 faire (qc.) au crochet1 [+ aan][aan een haak bevestigen] accrocher (à) -
12 pakken
1 [algemeen] prendre2 [betrappen] attraper3 [inpakken] emballer5 [benadelen] rouler6 [proppen] tasser7 [seksueel gebruiken] s'envoyer8 [boeien] passionner♦voorbeelden:even mijn agenda pakken • attends, je prends mon agendazullen we de auto pakken? • allons-nous en voiture?er eentje pakken • boire un couppak ze! • attaque!proberen iemand te pakken te krijgen • essayer de joindre qn.iets te pakken krijgen • réussir à obtenir qc.iemand pakken op verboden wapenbezit • arrêter qn. pour port d'armes prohibéesiemand te pakken nemen • avoir qn.aan alle kanten gepakt worden • se faire rouler par tout le mondeeen pakkende titel • un titre accrocheur¶ iemand op iets pakken • faire grief à qn. de qc.het lelijk te pakken hebben • être pincé (par la maladie, par l'amour)1 [een contact bewerkstelligen] prendre2 [zich laten samenvoegen] se tasser♦voorbeelden: -
13 rijden
1 [zich voortbewegen] rouler3 [schaatsen] patiner4 [op en neer gaan] se balancer♦voorbeelden:auto's die te dicht op elkaar rijden • voitures qui se suivent de trop prèshet rijden van de treinen • la marche des trainsveel rijden • faire de la routeop elkaar rijden • entrer en collisionachteruit rijden • faire marche arrière〈 sport en spel〉 iemand eraf rijden • lâcher qn.rijden in een formule I • courir en formule Ihet rijden in de stad • la conduite en villehet rijden op de grote weg • la conduite sur routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] transporter♦voorbeelden:1 [(op) een rijdier voortbewegen] monter3 [over iets rijden] renverser (qn., qc.)♦voorbeelden:het is twee uur rijden • c'est à deux heures de routeverboden in te rijden • sens interdituiterst rechts rijden • serrer à droitestapvoets rijden • rouler au pasin een auto rijden • conduire une voiturehij rijdt als een gek • il roule comme un fou3 iemand ondersteboven rijden • renverser qn. -
14 schieten
1 [een schot lossen] tirer2 [sport en spel] faire du tir3 [uitbotten] pousser5 [+ laten][niet langer tegenhouden] lâcher6 [plotseling vallen] tomber♦voorbeelden:dat geweer schiet ver • ce fusil a une longue portéeop een schijf schieten • tirer sur une cibleop iemand schieten • tirer sur qn.een humeur om op te schieten hebben • être d'une humeur de chienhet schieten met kanonnen • le tir au canonoveral schiet het onkruid uit de grond • les mauvaises herbes poussent partoutdoor de voorruit schieten • être projeté à travers le pare-brisede pijn schiet door zijn been • des élancements lui traversent la jambein zijn kleren schieten • enfiler ses vêtementshij schoot op mij af • il fonça sur moide teugels laten schieten • lâcher les rênes〈 figuurlijk〉 iets laten schieten • abandonner qc.¶ er schiet mij iets te binnen • 〈 herinneren〉 qc. me revient; 〈 idee〉 une idée me traverse l'espritzijn naam wil me niet te binnen schieten • son nom ne me revient pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een projectiel werpen; door treffen bemachtigen] tirer2 [treffen] toucher♦voorbeelden:ik zou hem wel kunnen schieten • je le tueraisiemand overhoop schieten • abattre qn.2 iemand in de arm schieten • toucher qn. au bras→ link=oog oogeen huis plat schieten • raser une maisondat heb je goed geschoten • c'est bien vu♦voorbeelden:de bal over het doel schieten • shooter au-dessus du but -
15 stoppen
1 [een ruimte opvullen] boucher2 [iets in een ruimte bergen] mettre3 [tot stilstand brengen] arrêter♦voorbeelden:2 iemand geld in de hand stoppen • glisser de l'argent dans la main de qn.z'n hand in z'n zak stoppen • fourrer sa main dans sa pocheeen kind onder de wol stoppen • mettre un enfant au lit→ link=gat gathij was niet te stoppen • il n'y avait pas moyen de l'arrêter1 [halt houden] s'arrêter (de)♦voorbeelden:1 [stoffen herstellen] repriser -
16 stoten
1 [botsen] heurter (qc.)2 [horten, haperen] tressauter♦voorbeelden:op de vijand stoten • se retrouver face à l'ennemiop een vreemd woord stoten • tomber sur un mot étrangerop iets stoten • buter sur qc.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door duwen op, van een plaats, in een toestand brengen] bousculer2 [door botsen bezeren] (se) cogner♦voorbeelden:1 iemand in het water stoten • pousser qn. dans l'eau1 [gewichtheffen] faire un épaulé-jeté♦voorbeelden:2 hij stootte een serie van honderd • il a fait une série de centzij stoten 200 kilo • ils soulèvent 200 kilosIV -
17 stropen
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [opschuiven] retrousser2 [villen] dépouiller4 [Algemeen Zuid-Nederlands][afzetten] plumer♦voorbeelden:1 [rooftocht ondernemen] piller -
18 zigzaggen
1 [zich zigzag verplaatsen] zigzaguer1 [met zigzagsteek naaien] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire le point zigzag; 〈 overgankelijk werkwoord〉 coudre au point zigzag -
19 aftrekken
1 [rekenkundig] subtract♦voorbeelden:1 [inhouden] deduct2 [door trekken verwijderen] pull off4 [seksueel bevredigen] jerk/jack off ⇒ wank (off)5 [villen] strip♦voorbeelden:3 zijn ogen van iemand/iets aftrekken • turn one's eyes away from someone/something5 een haas/paling aftrekken • strip a hare, skin an eel -
20 bidden
2 [smeken] pray♦voorbeelden:vandaag wordt er gebeden voor de overledenen • today prayers are offered for the deadbidden voor/na het eten • say grace2 〈 met zwak voltooid deelwoord〉 ik heb gebid en gesmeekt om medewerking • I have begged and pleaded for cooperationwat ik u bidden mag • I pray youom een gunst bidden • beg a favor1 [met betrekking tot vogels] hover
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Пенджабский
- Русский
- Французский