-
1 intérêt
intérêt [ẽteere]〈m.〉1 interesse ⇒ belangstelling, aandacht2 belang ⇒ voordeel, eigenbelang♦voorbeelden:prendre intérêt à qc. • belang in iets stellenépouser les intérêts de qn. • zich voor iemand inzettentrouver son intérêt dans • zijn voordeel doen metagir dans son intérêt, par intérêt • uit eigenbelang handelenplein d' intérêt • zeer belangrijk→ centreservir, payer des intérêts • rente uitkeren1. m1) interesse, belangstelling2. intérêtsm plrente, interest -
2 importer
importer [ẽportee]♦voorbeelden:n'importe qui • wie dan ookil n'est pas n'importe qui • hij is niet zo maar iemandpeu m'importe, peu lui importe • het kan me, hem niets schelenn'importe comment • hoe dan ookII 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) importeren3) introduceren -
3 capital
capital1 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]〈m.〉♦voorbeelden:capital en valeur • kapitaal in de vorm van geld of effectencapitaux fébriles, flottants • hot moneycapital social • aandelenkapitaalentamer, manger son capital • op zijn kapitaal interenle capital • de bezittende klasse————————capital2 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]1 belangrijkst ⇒ voornaamst, hoofd-♦voorbeelden:être d'un intérêt capital • van het grootste belang zijnexécution capitale • terechtstelling, executiepeine capitale • doodstrafsentence capitale • doodvonnis1. m1) kapitaal2) hoofdsom2. adj1) van het grootste belang, belangrijkst -
4 dimension
dimension [diemãsjõ]〈v.〉2 omvang ⇒ grootte, belang3 aspect ⇒ eigenschap, kenmerk4 dimensie♦voorbeelden:2 prendre les dimensions de qn. • iemand beoordelen (naar zijn gedrag, houding)prendre la dimension, les dimensions de qc. • het belang van iets weten te onderscheiden; de proporties aannemen van iets, iets wordenà la dimension, aux dimensions de • in overeenstemming met4 à deux, trois dimensions • twee-, driedimensionaalf1) afmeting2) grootte, belang3) eigenschap4) dimensie -
5 intéressé
intéressé [ẽteeressee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 op eigen belang uit ⇒ baatzuchtig, berekenend♦voorbeelden:un(e) intéressé(e) • belangstellendeun(e) intéressé(e) • belanghebbende, betrokkenec'est vous le premier intéressé • u bent de meest direct betrokkeneadj2) op eigen belang uit, berekenend -
6 intéresser
intéresser [ẽteeressee]1 interesseren ⇒ de belangstelling wekken van, boeien4 betreffen ⇒ aangaan, betrekking hebben op♦voorbeelden:voilà qui vous intéressera! • dat is echt iets voor u!il intéresse ma cousine • mijn nichtje heeft een oogje op hem1 zich interesseren (voor) ⇒ belang stellen (in), aandacht schenken (aan)♦voorbeelden:personne ne s'est intéressé à moi • niemand nam notitie van mijv1) interesseren4) betreffen, aangaan -
7 utilité
utilité [uutielietee]〈v.〉1 nut ⇒ bruikbaarheid, nuttigheid, doelmatigheid♦voorbeelden:association reconnue d' utilité publique • instelling van algemeen nut→ principef1) nut, nuttigheid2) belang3) bijrol [toneel] -
8 accorder
accorder [aakordee]1 in overeenstemming brengen ⇒ doen overeenstemmen, overeenbrengen2 toegeven ⇒ toestemmen, erkennen3 verlenen ⇒ toestaan, toekennen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v2) toegeven, toestemmen3) verlenen4) toekennen [waarde, belang]5) stemmen [muziek] -
9 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
10 conséquence
conséquence [kõseekãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 cela ne tire pas à conséquence • dat is niet erg, niet van belangde conséquence • belangrijk, ernstig, gewichtigen conséquence • dienovereenkomstigen conséquence de • ingevolge, tengevolge vanpar voie de conséquence • dientengevolgeavoir pour conséquence • tot gevolg, ten gevolge hebbensans conséquence • onbelangrijkf1) gevolg, resultaat2) gevolgtrekking, conclusie3) belang, gewicht -
11 importance
importance [ẽportãs]〈v.〉♦voorbeelden:événement de première importance • zeer belangrijke gebeurtenisquelle importance? • wat doet het er toe?attacher de l'importance à qc. • gewicht hechten aan ietsse donner de l'importance • gewichtig doenêtre pénétré de son importance • verwaand zijnprendre de l'importance • belangrijk wordend' importance • veel, belangrijkusine de moyenne importance • middelgrote fabriekf1) belang, gewicht(igheid)2) aanzien3) omvang, grootte -
12 jouer
jouer [zĵoe.ee]2 speculeren (op) ⇒ wedden (op), gokken (op)3 spelen ⇒ doen alsof, toneelspelen5 werken ⇒ in werking zijn, bewegen♦voorbeelden:jouer aux cartes • kaartspelenjouer avec sa santé • met zijn gezondheid spelenjouer sur un mot, sur les mots • een woordspeling makenc'était pour jouer • het was voor de grapjouer sur la bonté de qn. • op iemands goedheid speculerenjouer de malchance • pech hebbenjouer du bâton • de stok hanteren, met de stok slaanjouer du couteau • het mes hanterenjouer du piano • piano spelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spelen♦voorbeelden:jouer le désespoir • doen of men wanhopig isjouer les hôtes • als gastheer, gastvrouw optredenfaire jouer une pièce • een toneelstuk opvoerenjouer les victimes • het slachtoffer uithangenqu'est-ce qu'on joue au Rex? • welke film draait er in de Rex?jouer cent francs sur • honderd frank inzetten op♦voorbeelden:se jouer des difficultés • de moeilijkheden spelenderwijs overwinnence morceau se joue au piano • dit stuk is voor pianov1) spelen2) speculeren, gokken (op)3) toneelspelen, acteren4) bespelen, hanteren5) in werking zijn, bewegen7) inzetten [spel]8) bedriegen -
13 portée
portée [portee]〈v.〉3 draagvermogen ⇒ laadvermogen, draagvlak, -balk4 strekking ⇒ kracht, betekenis, belang♦voorbeelden:portée d'une grue • vlucht van een hijskraanportée de radar • radardrachtà portée de la main • binnen handbereikf1) draagwijdte, bereik4) belang5) worp [dier]6) notenbalk -
14 valoir
valoir [vaalwaar]3 evenveel waard zijn (als) ⇒ even groot, nuttig zijn (als)♦voorbeelden:à valoir • op afrekeningfaire valoir à qn. que • iemands aandacht erop vestigen datfaire valoir ses droits • zijn rechten doen geldenfaire valoir ses capitaux • zijn kapitaal productief makenfaire valoir un argument • een argument gebruikenvaille que vaille • zo goed en zo kwaad als het gaatne faire rien qui vaille • niets van belang, hoegenaamd niets uitvoerenvaloir mieux que • meer waard zijn, meer kosten danvaloir pour qn. • van belang zijn voor iemand, iemand aangaan3 ils te valent bien! • zij zijn niet minder dan jij bent!ça vaut mieux • dat is betertant, autant vaut rester ici • we kunnen net zo goed hier blijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezorgen ⇒ opleveren, doen verkrijgen♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui nous vaut cet honneur? • wat verschaft ons deze eer?ce tableau lui a valu d'être connu • dank zij dit schilderij is hij bekend geworden♦voorbeelden:v1) waard zijn, kosten4) bezorgen, opleveren -
15 bon
bon1 [bõ]〈m.〉1 bon ⇒ bewijsje, briefje♦voorbeelden:bon de caisse • kassabonbon de livraison • reçubons du Trésor • schatkistbiljetten, -bonnen————————bon2 [bõ],bonne [bon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, tussenwerpsel, m., v.〉1 goed ⇒ gunstig, geschikt, fatsoenlijk2 goedaardig ⇒ goedmoedig, vriendelijk4 lekker ⇒ heerlijk, aangenaam7 groot ⇒ vol, volledig8 hard ⇒ hevig, flink9 〈 als uitroep〉goed! ⇒ afgesproken!♦voorbeelden:bon mariage • voordelig huwelijkbonne terre • vruchtbaar landc'est bon • okay, goedc'est très bon! • dat is prima!il est bon que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is wenselijk, nodig dat …il est bon de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is wenselijk, nodig om …on est bon! • we zijn erbij!c'est bon! • zo is het wel genoeg!être bon (pour) • iets wel moetencomme bon vous semble • zoals u wilttenir bon • weerstaan, weerstand biedentrouver, juger, croire bon • goedvinden, goeddunken, goed oordelenà quoi bon tous ces efforts? • waarvoor al die moeite?être bon à • geschikt zijn om, dienen totil n'est bon à rien • hij deugt nergens voorbon pour le service • goedgekeurd voor militaire dienstêtre bon pour • ergens niet aan kunnen ontsnappenil y a du bon et du mauvais chez lui • hij heeft goede en slechte eigenschappenavoir du bon • voordelen hebbenun bon à rien • nietsnut2 un homme bon • een aardige, goedhartige manvous êtes bien trop bon • dat is zeer aardig van ules bons et les méchants • de goeden en de kwadenun bon garçon • een goedige jongen4 bonne année! • gelukkig nieuwjaar!un bon bain • een verkwikkend badavoir la bonne vie • een luizenleven leidenil fait bon • het is lekker weer, het is plezierig, aangenaamil fait bon 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is lekker, prettig omsentir bon • lekker ruikenelle est bien bonne! • die is goed!c'est une (bien) bonne! • dat is een goeie!arriver bon premier • met glans winnen9 bon! • goed, afgesproken!ah bon? • oh ja?, werkelijk?1. m1) (het) goede2) goed mens3) bon, bewijs4) belang2. bon/bonneadj, adv1) goed, gunstig, geschikt2) goedmoedig, vriendelijk3) naïef, simpel4) lekker, aangenaam5) grappig, leuk6) juist, waar7) groot, vol, volledig8) hard, hevig3. interjgoed, afgesproken! -
16 cause
cause [kooz]〈v.〉1 oorzaak ⇒ reden, beweegreden4 zaak♦voorbeelden:cause d'erreurs • bron van foutencause de nullité • reden voor nietigheidêtre cause de, être cause que • er de oorzaak van zijn datêtre cause de confusion • aanleiding geven tot verwarringà cause de • door, wegens, vanwege, omc'est à cause de cela que • daarompour cause de • wegens, ompour une cause sérieuse • om een ernstige redenet pour cause! • en niet zonder reden!, en terecht!avoir qc. pour cause • iets als oorzaak hebbencause première • grondoorzaakcause criminelle • strafzaakla cause est entendue, jugée • het vonnis is geveldavoir cause gagnée • gelijk krijgen〈 figuurlijk〉 mettre qn., qc. en cause • iemand, iets verantwoordelijk stellenmettre hors de cause • vrijpleitencela est hors de cause • dat staat buiten kijfembrasser, épouser, prendre en main une cause • een zaak tot de zijne makenf1) oorzaak, reden2) (rechts)zaak3) zaak, belang -
17 chose
chose1 [sĵooz]1 ding♦voorbeelden:1 cette madame, ce monsieur Chose • die mevrouw, meneer DingesII 〈v.〉1 ding ⇒ zaak, iets♦voorbeelden:c'est chose faite • de zaak is beklonkenchose incroyable • en dat is ongelofelijkla même chose • hetzelfdeêtre porté sur la chose • niet vies zijn van seksla chose publique • de staat, het algemeen belangquelque chose • ietsça me dit quelque chose • dat zegt me iets, doet me aan iets denkenêtre pour quelque chose dans une affaire • betrokken zijn bij een zaakil y a quelque chose comme une semaine • ongeveer een week geledense croire quelque chose • zich een hele piet voelença me fait quelque chose • dat doet me watc'est quelque chose quand même! • dat is toch wel sterk!quelque chose d'intéressant • iets belangwekkendsdites-lui bien des choses de ma part • doe hem, haar de groetenlaisser aller les choses • de dingen op hun beloop latenparler de choses et d'autres • over koetjes en kalfjes pratenc'est bien peu de chose • dat stelt niet veel vooravant toute chose • voor allesde deux choses l'une • het is of het één of het anderplus ça change, plus c'est la même chose • er is niets nieuws onder de zon————————chose2 [sĵooz]♦voorbeelden:1. m1) ding2) zaak, iets2. adj -
18 dégonfler
dégonfler [deegõflee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1. v1) slinken3) doorprikken, ontmaskeren4) verkleinen2. se dégonflerv1) leeglopen2) terugkrabbelen, de moed verliezen -
19 divers
divers [diever]1 verschillend ⇒ verscheiden, veelsoortig♦voorbeelden:→ fait♦voorbeelden:à diverses reprises • meermalen1. adjverschillend, veelsoortig2. adj plvescheidende, verschillende -
20 espèce
espèce [espes]〈v.〉1 soort ⇒ aard, slag♦voorbeelden:ça n'a aucune espèce d'importance • dat heeft geen enkel belangune espèce d'uniforme • een soortement uniformun menteur de la plus belle espèce • een leugenaar van het ergste soortl'espèce humaine • de mensheidun voyou de son espèce • een boef van hetzelfde slag als hijespèce d' idiot • stomme idiootde la même espèce • gelijksoortig3 communier sous les deux espèces • onder beide gedaanten, met brood en wijn communicerenpayer en espèces • contant betalen1. f1) soort, slag2) casus, geval2. espècesf pl1) gedaante2) contant geld
См. также в других словарях:
Belang — (der) … Kölsch Dialekt Lexikon
Belang — Relevanz; Wichtigkeit; Interesse * * * Be|lang [bə laŋ], der; [e]s, e: 1. ☆ von/ohne Belang sein: von Bedeutung, Wichtigkeit / ohne Bedeutung, Wichtigkeit sein: diese Tatsache ist für mich ohne Belang. 2. <Plural> bestimmte Personen,… … Universal-Lexikon
Belang — der Belang, e (Mittelstufe) Wichtigkeit, die eine Sache für jmdn. hat Synonym: Bedeutung Beispiel: Die Entscheidung ist ohne Belang. Kollokation: von Belang sein … Extremes Deutsch
Belang — Bedeutsamkeit, Bedeutung, Gewicht, Tragweite, Wert, Wichtigkeit; (bildungsspr.): Relevanz. * * * Belang,der:1.⇨Bedeutung(1)–2.vonB.:⇨wichtig(1);ohneB./nichtvonB.sein:⇨wichtig(4);ohne/nichtvonB.:⇨unwichtig(1) Belang→Bedeutung … Das Wörterbuch der Synonyme
Belang — Original name in latin Belang Name in other language Belang State code ID Continent/City Asia/Makassar longitude 8.4297 latitude 123.3605 altitude 220 Population 0 Date 2012 11 10 … Cities with a population over 1000 database
Belang — Be·lạng der; (e)s, e; 1 nur Pl; die Angelegenheiten oder Faktoren, die für jemanden oder innerhalb eines Bereichs wichtig sind ≈ Interessen <die ökonomischen, sozialen Belange; jemandes Belange wahrnehmen> 2 (etwas ist) (für jemanden) von… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Belang — belangen: Das Verb mhd. belangen, ahd. bilangēn ist eine Präfixbildung zu dem unter »langen« behandelten Verb (↑ lang). Es bedeutete zunächst »erreichen, sich erstrecken«, dann »betreffen«, wofür heute anbelangen steht (entsprechend niederl.… … Das Herkunftswörterbuch
Belang — Be|lạng, der; [e]s, e; von Belang sein … Die deutsche Rechtschreibung
Belang, der — Der Belang, des es, plur. car. ein in Ober und Niederdeutschland und den Hochdeutschen Kanzelleyen übliches Wort. 1) Eigentlich, das Belangen, das Erreichen einer Sache. Noch mehr aber, 2) figürlich, für Wichtigkeit. Eine Sache von großem Belange … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
belang — afersi … Woordenlijst Sranan
Vlaams Belang — Infobox Belgian Political Party party name=Vlaams Belang party logo= party wikicolourid=Vlaams Belang leader=Bruno Valkeniers foundation=2004 ideology=Nationalism, Separatism, National conservatism, Right wing populism international= none… … Wikipedia