-
1 bon
bon1 [bõ]〈m.〉1 bon ⇒ bewijsje, briefje♦voorbeelden:bon de caisse • kassabonbon de livraison • reçubons du Trésor • schatkistbiljetten, -bonnen————————bon2 [bõ],bonne [bon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, tussenwerpsel, m., v.〉1 goed ⇒ gunstig, geschikt, fatsoenlijk2 goedaardig ⇒ goedmoedig, vriendelijk4 lekker ⇒ heerlijk, aangenaam7 groot ⇒ vol, volledig8 hard ⇒ hevig, flink9 〈 als uitroep〉goed! ⇒ afgesproken!♦voorbeelden:bon mariage • voordelig huwelijkbonne terre • vruchtbaar landc'est bon • okay, goedc'est très bon! • dat is prima!il est bon que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is wenselijk, nodig dat …il est bon de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is wenselijk, nodig om …on est bon! • we zijn erbij!c'est bon! • zo is het wel genoeg!être bon (pour) • iets wel moetencomme bon vous semble • zoals u wilttenir bon • weerstaan, weerstand biedentrouver, juger, croire bon • goedvinden, goeddunken, goed oordelenà quoi bon tous ces efforts? • waarvoor al die moeite?être bon à • geschikt zijn om, dienen totil n'est bon à rien • hij deugt nergens voorbon pour le service • goedgekeurd voor militaire dienstêtre bon pour • ergens niet aan kunnen ontsnappenil y a du bon et du mauvais chez lui • hij heeft goede en slechte eigenschappenavoir du bon • voordelen hebbenun bon à rien • nietsnut2 un homme bon • een aardige, goedhartige manvous êtes bien trop bon • dat is zeer aardig van ules bons et les méchants • de goeden en de kwadenun bon garçon • een goedige jongen4 bonne année! • gelukkig nieuwjaar!un bon bain • een verkwikkend badavoir la bonne vie • een luizenleven leidenil fait bon • het is lekker weer, het is plezierig, aangenaamil fait bon 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is lekker, prettig omsentir bon • lekker ruikenelle est bien bonne! • die is goed!c'est une (bien) bonne! • dat is een goeie!arriver bon premier • met glans winnen9 bon! • goed, afgesproken!ah bon? • oh ja?, werkelijk?1. m1) (het) goede2) goed mens3) bon, bewijs4) belang2. bon/bonneadj, adv1) goed, gunstig, geschikt2) goedmoedig, vriendelijk3) naïef, simpel4) lekker, aangenaam5) grappig, leuk6) juist, waar7) groot, vol, volledig8) hard, hevig3. interjgoed, afgesproken! -
2 simple
simple [sẽpl]♦voorbeelden:la simple pensée • alleen al de gedachte〈 sport en spel〉 un simple • enkel(spel), single1. m1) enkelspel2) achterlijke [persoon]2. adj1) eenvoudig, gemakkelijk2) natuurlijk, gewoon3) bescheiden4) enkel5) naïef6) dom7) enkelvoudig -
3 cérémonie
cérémonie [seereemonnie]〈v.〉1 ceremonie ⇒ plechtigheid, ritueel♦voorbeelden:uniforme de cérémonie • galatenuecérémonie mortuaire • uitvaartplechtigheid2 sans cérémonie • simpel, zonder omhaalf1) ceremonie, plechtigheid -
4 niais
niais [nie.e]1 onnozel ⇒ simpel, dom♦voorbeelden:1. m (f - niaise) 2. = niaise; niaisadjonnozel, dom -
5 nigaud
nigaud [niegoo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 onnozel ⇒ simpel, dom♦voorbeelden:m (f - nigaude) -
6 sans cérémonie
sans cérémoniesimpel, zonder omhaal
См. также в других словарях:
simpel — Adj erw. stil. (14. Jh.), spmhd. simpel, mndd. simpel, mndl. simpel (wie obd. Simpel Schwachkopf ) Entlehnung. Entlehnt aus frz. simple, das auf l. simplex einfach (verwandt mit l. similis ähnlich ) zurückgeht. Verb: simplifizieren. Ebenso… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Simpel — steht für: Einfachheit Simpel (Buch), ein Jugendbuch von Marie Aude Murail Siehe auch: SIMPLE (Begriffsklärungsseite) Wiktionary: Simpel – Bedeutungserklärungen, Wortherkunft, Synonyme, Übersetzungen … Deutsch Wikipedia
simpel — Adj. (Mittelstufe) einfach, nicht kompliziert Synonyme: leicht, unkompliziert Beispiele: Ich zeige es dir an einem simplen Beispiel. Er kann seine Gedanken sehr simpel ausdrücken. simpel Adj. (Aufbaustufe) auf das Wichtigste beschränkt, schlicht… … Extremes Deutsch
simpel — »einfach; einfältig«: Das Adjektiv (mnd., spätmhd. simpel »einfältig«) ist aus frz. simple »einfach« entlehnt, das auf lat. simplex (Akkusativ simplicem) »einfach« beruht (vgl. ↑ sammeln) … Das Herkunftswörterbuch
Simpel — (v. lat. Simplex), 1) einfach, nicht zusammengesetzt; daher 2) kunstlos; 3) schlicht, u. in übler Bedeutung 4) so v.w. dumm, einfältig; daher der S. ein einfältiger Mensch, Dummkopf, Tropf. Davon Simplicität, Einfachheit, Schlichtheit, Geradheit … Pierer's Universal-Lexikon
Simpel — (lat. simplex), einfach, schlicht, kunstlos; einfältig, schwachsinnig; substantivisch soviel wie Einfaltspinsel, s. Kretinismus … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Simpel — Simpel, simpler, simpelste, adj. & adv. aus dem Franz. simple, oder dem Lat. simplex, ein nur im gemeinen Leben übliches Wort. 1. Einfach, ungekünstelt. Ein simples Kleid, ohne Tressen und andern Putz. 2. Einfältig, im nachtheiligen und… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Simpel — *1. Er scheint sehr simpel, aber (obgleich) sein Mantel ist doppelt. – Simrock, 9534; Körte, 5556a. Holl.: Hij schijnt seer simpel, al is sijn mantel dobbel. (Tunn., 14, 12; Harrebomée, II, 266b.) Lat.: Cute sub anguina latet mens saepe lupina.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
simpel — sịm·pel; simpler, simpelst ; Adj; gespr, oft pej; 1 so, dass es jeder verstehen und machen kann ≈ ↑einfach1 (1), leicht ↔ kompliziert, schwierig <eine Arbeit, eine Aufgabe, eine Methode; etwas simpel ausdrücken, erklären>: Komm her, ich… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Simpel — Idiot (umgangssprachlich); Tor; Kamel (umgangssprachlich); Esel (umgangssprachlich); Einfaltspinsel (umgangssprachlich) * * * sim|pel [ zɪmpl̩] <Adj.>: 1. so einfach, dass es keines besonderen geistigen Aufwands bedarf, sondern leicht zu… … Universal-Lexikon
simpel — schlicht; banal; mühelos; geschenkt (umgangssprachlich); unproblematisch; leicht verständlich; primitiv; unkompliziert; bequem; unschwer; … Universal-Lexikon
