-
1 rechute
rechute [rəsĵuut]〈v.〉♦voorbeelden:f -
2 verser
verser [versee]1 omslaan2 〈+ dans〉vervallen (tot, in) ⇒ ontaarden (in), toegeven (aan)♦voorbeelden:verser dans la facilité • vervallen in gemakzuchtII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 storten ⇒ overmaken, (uit)betalen♦voorbeelden:v1) omslaan2) vervallen (tot, in)3) (over)gieten4) inschenken5) storten, overmaken [geld]6) inlijven -
3 échéance
échéance [eesĵee.ãs]〈v.〉1 vervaldag ⇒ vervaldatum, verschijndag♦voorbeelden:1 venir à échéance • vervallen, aflopen4 effet à courte, à longue échéance • wissel op kort, lang zicht¶ à brève échéance, à courte échéance • op korte termijn, binnenkortà longue échéance • op lange termijn -
4 délabré
-
5 déposséder
déposséder (de) [deeposseedee]〈 werkwoord〉1 onteigenen (van) ⇒ ontzetten (uit), vervallen verklaren (van)v1) onteigenen -
6 expirer
expirer [ekspieree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) sterven2) wegsterven [geluid]3) aflopen, vervallen4) uitademen -
7 retomber
retomber [rətõbee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:l'intérêt retombe • de aandacht verflauwtles frais retombèrent sur lui • de kosten kwamen voor zijn rekeningla responsabilité retombe sur moi • de verantwoordelijkheid rust weer op mijv1) weer vallen2) terugvallen3) neerhangen4) terechtkomen -
8 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
9 délabrer
délabrer [deelaabree]1 doen vervallen ⇒ havenen, beschadigen2 verwoesten ⇒ bederven, te gronde richten1 vervallen ⇒ achteruitgaan, slechter worden -
10 échoir
-
11 dégrader
dégrader [deegraadee]2 vernederen ⇒ onteren, verlagen3 beschadigen ⇒ vernielen, bederven♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) degraderen2) vernederen3) vernielen2. se dégraderv1) verzwakken, achteruitgaan -
12 dépérir
dépérir [deepeerier]〈 werkwoord〉1 (weg)kwijnen ⇒ verkommeren, achteruitgaan2 te gronde gaan ⇒ vervallen, ineenstorten♦voorbeelden:v1) (weg)kwijnen, achteruitgaan2) ineenstorten -
13 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
14 éteindre
éteindre [eetẽdr]3 verzwakken ⇒ doen verbleken, dof maken♦voorbeelden:2 stoppen ⇒ ophouden, verstommenv1) uitdoven, blussen2) uitdoen, afzetten3) verzwakken, dof maken4) verminderen5) tenietdoen6) delgen [schuld] -
15 excès
excès [ekse]〈m.〉1 overmaat ⇒ teveel, uiterste, overschot, overschrijding♦voorbeelden:excès de prudence, de précaution • overmatige voorzichtigheidà l'excès, jusqu'à l'excès • bovenmatigtomber d' un excès dans l'autre • van 't ene uiterste in het andere vervallenpousser qn. jusqu'à l'excès • iemand tot het uiterste drijvenpar excès de zèle • vanwege een teveel aan ijversans excès • matigles excès d'un dictateur • de gewelddadigheden van een dictatorexcès de langage • grof taalgebruikne faites pas d'excès! • wees matig!1. m1) overmaat2) uitspatting2. m pl -
16 galeux
galeux [gaaleu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉3 smerig♦voorbeelden:un galeux, une galeuse • schurftige→ brebis= galeuse; adjschurftig, schurftachtig -
17 glisser
glisser [gliesee]1 (uit)glijden ⇒ slippen, (ont)glippen2 glijden ⇒ slechts even aanraken, losjes heengaan (over)3 geen indruk maken ⇒ afketsen, geen vat hebben♦voorbeelden:le couloir glisse • de gang is gladle verre m'a glissé des mains • het glas is uit mijn handen gegliptglisser entre les doigts comme une couleuvre, comme un poisson • zo glad zijn als een aalglisser sur une mauvaise pente • op een hellend vlak zittenglisser sur une pente raide • van een steile helling afglijdenattention, ça glisse! • kijk uit, het is glad!glisser sur un sujet • over een onderwerp niet uitweidenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten glijden ⇒ schuiven (in), toeschuiven♦voorbeelden:glisser une lettre dans l'enveloppe • een brief in de enveloppe stoppenglisser une maille • een steek overhalenglisser un autre mot dans son discours • een ander woord in zijn speech inlassen♦voorbeelden:1 〈 onpersoonlijk〉 il s'est glissé plusieurs fautes dans le texte • er zijn meerdere fouten in de tekst geslopenil se glissa derrière le mur • hij schoot weg achter de muur1. v1) (uit)glijden4) laten glijden, schuiven5) fluisteren6) slepen [computer]2. se glisservkruipen, (binnen)sluipen -
18 répéter
répéter [reepeetee]1 herhalen ⇒ repeteren, overdoen, opzeggen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) herhalen, repeteren -
19 caduc
1 verouderd ⇒ afgedaan, achterhaald♦voorbeelden: -
20 déchu
déchu [deesĵuu]1 gevallen ⇒ vervallen, gezonken, gedaald♦voorbeelden:prince déchu • onttroonde vorst
- 1
- 2
См. также в других словарях:
verfallen — (sich) zersetzen; verwesen; (sich) auflösen; verkommen; modern; faulen; vergammeln; vermodern; gammeln (umgangssprachlich); … Universal-Lexikon
Leopold Levaux — Léopold Levaux Pour les articles homonymes, voir Levaux (homonymie). Léopold Levaux, né à Liège le 9 février 1892, décédé à Liège le 20 mai 1956, est un résistant, militant chrétien et un militant wallon. Léopold Levaux fait… … Wikipédia en Français
Léopold Levaux — Pour les articles homonymes, voir Levaux (homonymie). Léopold Levaux, né à Liège le 9 février 1892, décédé à Liège le 20 mai 1956, est un résistant belge, militant chrétien et un militant wallon. Léopold Levaux fait de… … Wikipédia en Français
Osterhusischer Akkord — Titelblatt des Osterhusischen Akkords Der Osterhusische Akkord ist eine von Enno III. am 24. Mai 1611 in Osterhusen unter Vermittlung der niederländischen Generalstaaten unterzeichnete Vereinbarung mit den revoltierenden ostfriesischen Ständen.… … Deutsch Wikipedia
Liste des monuments historiques de Berlaar — Cette page regroupe l ensemble des monuments classés de la ville de Berlaar dans la province d Anvers en Belgique. Objet Statut du classement? Année de construction/architecte sous commune Adresse Coordonnées Numéro d inventaire Illustratio … Wikipédia en Français
Scylla — Aus der Scylla in die Charybdis geraten: aus einer Gefahr gerettet werden und in eine größere kommen. Vergleiche niederländisch ›van Scylla in Charybdis vervallen‹; vgl. französisch ›tomber de Charybde en Scylla‹, auch die parodistische Form:… … Das Wörterbuch der Idiome
farfallan — *farfallan germ., stark. Verb: nhd. verfallen ( Verb); ne. decay (Verb); Rekontruktionsbasis: ae., ahd.; Etymologie: s. *far , *fallan; Weiterleben: ae … Germanisches Wörterbuch
Reif (Subst) — 1. Der Reif in einer einzigen Nacht hat oft den Blüten den Tod gebracht. »Es darff sich niemand rühmen, dass sein Glück stehe auff Blumen, es fält ein Reiflen vber Nacht, das benimbt den Blümlein Ruh, Farb vnd Krafft.« (Coler, Einl.) 2. Kein Reif … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Uebel (Adv.) — 1. Da geht s übel zu, wo Frevel die Trommel schlägt und Hoffart das Fähnlein trägt. 2. Der denkt übel, der das Widerspiel nicht doppelt bedenkt. Frz.: Mal pense qui ne contrepense et repense. (Kritzinger, 431b.) 3. Der ist übel daran, der im Mai… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon