-
1 rapporter
rapporter [raaportee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen♦voorbeelden:rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen4 rapporter gros • veel opbrengen, opleverence champ rapporte • dat veld is vruchtbaar1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op♦voorbeelden:¶ s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlatenje m'en rapporte à vous • ik laat het aan u overv1) wassen [zee]2) terugbrengen3) meebrengen4) rapporteren5) klikken6) opbrengen7) toevoegen8) annuleren -
2 ombrer
-
3 produire
produire [prodŵier]2 opbrengen ⇒ (op)leveren, afwerpen3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, ten gevolge hebben4 overleggen ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:1. v1) produceren2) opbrengen, afwerpen3) veroorzaken4) tonen, laten zien5) produceren [film]6) introduceren2. se produirev1) plaatsvinden2) optreden [acteur] -
4 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
5 payer
payer [pejjee]1 betalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ voldoen, vergoeden2 belonen4 schenken ⇒ trakteren op, uitnodigen voor♦voorbeelden:4 viens, je te paie un verre • kom, drink er een van me1 zichzelf trakteren op ⇒ zich veroorloven, voor zichzelf kopen♦voorbeelden:v1) betalen2) lonend zijn4) belonen5) schenken -
6 poste
poste [post]I 〈m.〉1 post ⇒ wachtpost, wachthuis3 post ⇒ functie, plaats, betrekking4 dienst ⇒ ploeg, werkperiode5 post ⇒ inrichting, plaats waar bepaalde technische installaties zijn opgesteld7 post ⇒ post op begroting, rekening in boekhouding♦voorbeelden:occuper son poste • op post staan2 conduire au poste • naar 't bureau brengen, opbrengenposte vacant • vacatureposte d'essence • benzinestationposte d'incendie • brandmelderposte de pilotage • stuurhut, cabineposte de secours • hulppost, EHBOposte émetteur • zendstation, zenderII 〈v.〉♦voorbeelden:1 Postes et Télécommunications • Posterijen, Telegrafie, Telefoniemettre à la poste • op de post doen→ lettre1. m1) (wacht)post2) politiepost3) functie4) inrichting5) toestel [radio, tv]2. f1) post2) postkantoor -
7 rapport
rapport [raapor]〈m.〉1 verslag ⇒ rapport, verklaring3 verband ⇒ samenhang, verhouding, betrekking, gelijkenis, overeenkomst4 verhouding ⇒ verstandhouding, betrekking, relatie♦voorbeelden:quel rapport? • wat heeft dat er mee te maken?faire le rapport entre deux événements • verband leggen tussen twee gebeurtenissenje ne vois pas le rapport • ik zie het verband nietcela n'a aucun rapport avec • dat heeft niets te maken metdans le rapport de trois à un • in de verhouding van drie staat tot éénen rapport avec • in overeenstemming met, overeenkomstigêtre en rapport avec • samenhangen metpar rapport à • in vergelijking met, in verhouding tot, vergeleken metêtre sans rapport avec • in geen verband staan metsous le rapport de • wat betreftsous tous les rapports • in alle opzichtenrapports sexuels • seksuele omgangavoir des rapports tendus avec qn. • op gespannen voet staan met iemandavoir des rapports avec une femme • seksuele omgang hebben met een vrouwêtre en rapport avec qn. • met iemand in contact staanentrer, se mettre en rapport avec qn. • in contact treden met iemand→ maisonm1) verslag, rapport2) opbrengst3) verband, samenhang4) verhouding, betrekking5) vloedwater6) appel, verslag [leger] -
8 rendre
rendre [rãdr]2 effect hebben ⇒ succes hebben, het goed doen♦voorbeelden:1 arbre fruitier qui rend bien, peu • fruitboom die een goede, slechte opbrengst heeftII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 geven ⇒ doen toekomen, verlenen5 weergeven ⇒ vertalen, uitdrukken6 opbrengen ⇒ renderen, opleveren7 overgeven ⇒ braken, opgeven♦voorbeelden:rendre à un bâtiment sa destination première, un bâtiment à sa destination première • een gebouw zijn oude bestemming weer teruggevenrendre qn. heureux • iemand gelukkig maken♦voorbeelden:1. v1) opleveren3) terugkaatsen [bal]4) (terug)geven5) maken6) overgeven7) vertalen8) uitdrukken2. se rendrev3) zich... maken -
9 servir
servir [servier]2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden♦voorbeelden:servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optredenservir de combustible • als brandstof dienen, fungerenservir de guide à qn. • iemands gids zijnservir de leçon à qn. • voor iemand een les zijnservir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden2 cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin omservir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komenservir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komencela peut encore servir • dat kan nog dienst doen→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen3 bedienen4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen6 geven ⇒ uitbetalen, leveren♦voorbeelden:en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad4 qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?servir chaud • warm opdienenservir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten♦voorbeelden:v1) (be)dienen2) serveren, opslaan [sport]3) helpen4) te pas komen5) serveren, opscheppen6) geven, leveren -
10 conduire au poste
conduire au postenaar 't bureau brengen, opbrengen -
11 empâter
empâter [ãpaatee]♦voorbeelden: -
12 fructifier
fructifier [fruuktiefjee]〈 werkwoord〉1 vrucht dragen ⇒ vruchten voortbrengen, bloeien♦voorbeelden: -
13 profiter
profiter [proffietee]〈 werkwoord〉3 tot nut zijn ⇒ tot voordeel zijn, ten goede komen (aan)♦voorbeelden:→ bien -
14 rapporter gros
rapporter grosveel opbrengen, opleveren -
15 être d' un bon rapport
être d' un bon rapport
См. также в других словарях:
HMS Royal Charles (1655) — For other ships of the same name, see HMS Royal Charles. Royal Charles off Chatham, captured by the Dutch after the Raid on the Medway, June … Wikipedia
Naseby (1655) — Die Royal Charles, hier dargestellt nach der Eroberung durch die Niederländer im Medway, 1667 (Gemälde von Jeronymus van Diest d. J.) L … Deutsch Wikipedia