-
1 déclarer
déclarer [deeklaaree]1 verklaren ⇒ bekend, kenbaar maken, uitkomen voor2 opgeven ⇒ declareren, aangeven♦voorbeelden:déclarer son ignorance • voor zijn onwetendheid uitkomenil a été déclaré coupable • hij is schuldig bevondendéclarer la séance ouverte • de zitting voor geopend verklaren2 déclarer une naissance à la mairie • aangifte doen op het gemeentehuis van de geboorte van een kind1 zich verklaren ⇒ zich uitspreken, zijn mening kenbaar maken♦voorbeelden:se déclarer contre, pour qc. • zich ergens tegen, vóór uitspreken1. v1) verklaren, bekend maken2) aangeven, opgeven2. se déclarerv2) uitbreken, zich openbaren -
2 dénoncer
dénoncer [deenõsee]〈 werkwoord〉1 aan het licht brengen ⇒ aan de kaak stellen, hekelen2 verklikken ⇒ aanbrengen, verraden, aangevenv1) aan de kaak stellen, hekelen2) verraden, aangeven3) getuigen (van), laten zien4) opzeggen5) betekenen [juridisch] -
3 dessiner
dessiner [dessienee]1 tekenen ⇒ schetsen, ontwerpen♦voorbeelden:bien dessiné • fijngetekend, welgevormd♦voorbeelden:un sourire se dessina sur ses lèvres • er verscheen een glimlach op zijn, haar lippen1. v1) tekenen, schetsen2. se dessinerv -
4 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
5 esquisser
-
6 indiquer
-
7 noter
-
8 signaler
signaler [sienjaalee]1 aankondigen ⇒ aanduiden, aangeven♦voorbeelden:1 zich onderscheiden ⇒ uitmunten, opvallenv1) aankondigen, aangeven2) wijzen (op)3) (ver)melden -
9 tracer
tracer [traasee]〈 werkwoord〉3 beschrijven ⇒ aangeven, schilderen♦voorbeelden:3 〈 figuurlijk〉 tracer le chemin, tracer la voie à qn. • iemand de weg aangeven, het voorbeeld geventracer un tableau sommaire • een kort overzicht gevenv1) traceren, afbakenen2) tekenen3) trekken [lijn]4) beschrijven5) uitstippelen -
10 cadence
cadence [kaadãs]〈v.〉♦voorbeelden:en cadence • ritmischmarcher en cadence • in de pas lopencadence infernale • hels arbeidstempof1) maat, ritme, tempo2) cadans, metrum [literatuur] -
11 constituer
constituer [kõstietuu.ee]2 betekenen ⇒ zijn, ('t wezen) uitmaken3 oprichten ⇒ stichten, instellen, vormen♦voorbeelden:constituer qn. prisonnier • iemand in hechtenis nemen♦voorbeelden:se constituer prisonnier • zich bij de politie aangeven1. v1) vormen2) betekenen, zijn3) oprichten, stichten4) benoemen (tot) [juridisch]2. se constituerv -
12 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
13 ébaucher
ébaucher [eeboosĵee]♦voorbeelden:ébaucher un sourire • zwakjes glimlachenv1) ontwerpen, schetsen2) ruw bewerken3) beginnen -
14 la
-
15 là
-
16 marquer
marquer [maarkee]1 markant zijn ⇒ markeren, indruk maken♦voorbeelden:1 événements qui marquent • bijzondere, belangrijke gebeurtenissenil marque plus que son âge • hij ziet er ouder uit dan hij isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 markeren ⇒ aanduiden, aangeven, aanwijzen, merken3 blijk geven van ⇒ doen uitkomen, tonen4 een stempel drukken op ⇒ indruk maken op, tekenen, kenmerken♦voorbeelden:1 marquer d' une croix • een kruisje zetten bij, opmarquer d' une étiquette • een etiket plakken opmarquer d' un numéro • nummerenêtre marqué au coin de • getuigen vanv1) markant zijn, indruk maken (op)3) eruitzien5) markeren, aanwijzen6) noteren8) brandmerken9) scoren10) dekken [sport] -
17 note
note [not]〈v.〉♦voorbeelden:prendre des notes • aantekeningen makenprendre (bonne) note de • nota nemen van5 changer de note • een andere toon aanslaan, een toontje lager zingenêtre dans la note • in stijl zijnforcer la note • overdrijvenf1) aantekening2) voetnoot4) rekening, nota5) cijfer, beoordeling [school]6) noot [muziek]7) merkteken -
18 prédominer
-
19 tendre
tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals♦voorbeelden:pain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren♦voorbeelden:araignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrev -
20 ton
ton1 [tõ]〈m.〉3 tint ⇒ toon, kleur(schakering), hoofdkleur4 toon ⇒ stijl, manier (van optreden), (spreek)trant♦voorbeelden:ton frappé • accentsur tous les tons • in alle toonaarden, op alle mogelijke manierenton de voix familier • gewone toon, bekende stemfaire baisser le ton à qn. • iemand een toontje lager laten zingen(faire) chanter sur un autre ton • uit een ander vaatje (laten) tappenélever, hausser le ton • zijn, haar stem verheffenne le prenez pas sur ce ton • sla niet zo'n (hoge) toon aan, neem het niet zo hoog opton majeur, mineur • grote, kleine hele toonton principal d'un morceau • grondtoon van een muziekstukse mettre dans le ton • stemmensortir du ton • detoneren, uit de toon rakentons rompus • gebroken kleuren, kleuren met diverse schakeringenêtre dans le ton • harmoniëren, bij elkaar passencette couleur n'est pas dans le ton • deze kleur vloektton sur ton • kleur op kleurle bon ton • de goede toon, goede manierenavoir le ton, être dans le ton • ‘in’ zijn, bij de tijd zijnchanger de ton • een andere toon aanslaanne pas être dans le ton • uit de toon vallense mettre au ton de qn. • iemand nadoen, iemand als voorbeeld nemense mettre dans le ton • zich aanpassen, mee gaan doende bon ton • zoals het hoort, smaakvol————————ton2 [tõ],1 jouw ⇒ van jou, je→ pommeI m1) toon, klank2) toonsoort, toonhoogte [muziek]3) tint, kleur4) stijl, manier (van optreden)II = ta; = tes; adjjouw, je, van jou
- 1
- 2
См. также в других словарях:
André Hoekstra — (* 5. April 1962 in Baarn) ist ein niederländischer Fußballtrainer und ehemaliger Profispieler. Mit Feyenoord gewann er als Spieler 1984 das Double aus Meisterschaft und Pokal. In der Saison 2009/10 ist er als Trainerassistent bei Excelsior… … Deutsch Wikipedia