-
1 faute
fot
1. f1) Missgriff m2) ( erreur) Fehler mSans faute! — Bestimmt!/Sicher!
3) ( culpabilité) Verschulden nCe n'est pas de ma faute. — Das ist nicht meine Schuld./Ich kann nichts dafür.
4) JUR Vergehen n5) ( morale) Verfehlung f
2. prepfautefaute [fot]3 (manquement à des lois, règles) Vergehen neutre; Beispiel: faute de goût Geschmacksverirrung féminin; Beispiel: commettre une faute envers quelque chose sich datif einer S. gegenüber etwas zuschulden kommen lassen; Beispiel: faire un sans faute einen Volltreffer landen familier; Beispiel: sans faute ganz sicher4 (responsabilité) Beispiel: faire retomber [oder rejeter] la faute sur quelqu'un jdm die Schuld zuschieben; Beispiel: c'est [de] la faute de quelqu'un/quelque chose daran ist jemand/etwas schuld; Beispiel: c'est [de] ma faute das ist meine Schuld; Beispiel: c'est la faute à quelqu'un familier das ist die Schuld von jemandem; Beispiel: alors à qui la faute? wer ist denn dann schuld?7 (par manque de) Beispiel: faute de temps aus Zeitmangel; Beispiel: faute de preuves aus Mangel an Beweisen; Beispiel: faute de mieux mangels Alternative►Wendungen: être en faute schuldig sein; prendre quelqu'un en faute jdn erwischen familier; faute de quoi sonst -
2 faute
faute [foot]〈v.〉1 vergrijp ⇒ fout, overtreding2 misstap3 fout ⇒ vergissing, onhandigheid4 schuld♦voorbeelden:une faute de français • een fout tegen het Fransfaute de frappe • tikfoutfaute d'orthographe • spelfoutfaute typographique • druk-, zetfoutc'est (de) sa faute • dat is zijn schuldce n'est pas sa faute s'il est petit • hij kan er ook niets aan doen dat hij klein isà qui la faute? • wiens schuld is het?être en faute • schuld hebbense sentir en faute • zich schuldig voelenne pas se faire faute de • niet nalaten om, niet schromenfaute de • bij gebrek aansans faute • zonder mankerenf1) fout, overtreding2) vergissing3) schuld -
3 dette
dette [det]〈v.〉1 schuld♦voorbeelden:dette de jeu • speelschulddettes criardes • dringende schuldendette publique • staatsschuldcontracter une dette • een schuld aangaan〈 spreekwoord〉 qui paie ses dettes s'enrichit • die zijn schuld betaalt, verarmt nietf1) schuld2) verplichting -
4 dette
-
5 coupable
coupable [koepaabl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉2 afkeurenswaardig ⇒ schandelijk, ongeoorloofd♦voorbeelden:plaider coupable • schuld bekennenle, la coupable • de schuldige, de daderc'est moi le coupable • het is mijn schuld1. mschuldige, dader2. adj2) strafbaar, afkeurenswaardig -
6 tort
tort [tor]〈m.〉1 ongelijk ⇒ fout, schuld2 (aangedaan) onrecht ⇒ nadeel, schade♦voorbeelden:divorce prononcé aux torts réciproques • echtscheiding uitgesproken tegen beide partijenil n'a aucun tort • hem valt niets te verwijtenavoir tort • ongelijk hebben, het mis hebbendonner tort à qn. • iemand ongelijk gevenmettre qn. dans son tort • iemand in 't ongelijk stellen, zorgen dat iemand ongelijk krijgtse mettre dans son tort • verkeerd handelense sentir dans son tort • zich schuldig voelenà tort • ten onrechteà tort ou à raison • terecht of ten onrechteà tort et à travers • in het wilde weg, lukraakêtre en tort, dans son tort • schuld hebben, in 't ongelijk zijnc'est un tort • dat is onjuist→ absent, redresseurfaire (du) tort à qn. • iemand nadeel, schade berokkenen, iemand te kort doenm1) ongelijk2) nadeel, schade3) schuld4) fout -
7 culpabilité
kylpabilitef1) Verschulden n2) JUR Schuld fculpabilitéculpabilité [kylpabilite]sans pluriel, Schuld féminin -
8 fautif
fotifadj1) schuldig2) ( faux) schuld, schuldigfautiffautif , -ive [fotif, -iv]I AdjectifII Substantif masculin, fémininSchuldige(r) féminin(masculin) -
9 rejeter
ʀəʒtev1) abweisen, zurückweisen2) ( rendre) erbrechen3)rejeter qc — MED etw abstoßen
4)rejeter sur qn d'autre — auf jdn abwälzen, auf jdn abschieben
5) ( exclure) verwerfen, zurückweisen6)rejeterrejeter [ʀəʒ(ə)te] <3>1 (refuser) zurückweisen, ablehnen, verwerfen hypothèse; nicht anerkennen circonstances atténuantes; Beispiel: être rejeté verstoßen sein/werden; (exclu d'une communauté) ausgeschlossen sein/werden3 (se décharger de) Beispiel: rejeter une responsabilité sur quelqu'un/quelque chose die Verantwortung auf jemanden abwälzen; Beispiel: rejeter une faute sur quelqu'un/quelque chose jdm/etwas die Schuld zuschieben -
10 accuser
accuser [aakuuzee]♦voorbeelden:→ coupaccuser réception • ontvangst berichten1 〈+ de〉zichzelf, elkaar beschuldigen (van), de schuld geven (van)♦voorbeelden:→ excuser1. v2) aanklagen [juridisch]3) doen uitkomen, benadrukken2. s'accuservzichzelf/elkaar beschuldigen (van) -
11 ardoise
ardoise [aardwaaz]〈v.〉3 krediet ⇒ openstaande rekening, schuld♦voorbeelden:f1) lei(steen)2) schuld -
12 consolider
consolider [kõsolliedee]〈 werkwoord〉1 versterken ⇒ steviger maken, stuttenv1) versterken, verstevigen3) bevestigen4) consolideren [schuld] -
13 culpabilité
-
14 débit
débit [deebie]〈m.〉4 nota ⇒ verkoopbon, factuur, rekening♦voorbeelden:le débit d'une rivière • het (water)debiet van een rivier5 débit de boissons • café, barm1) opbrengst2) vermogen, capaciteit3) afzet4) factuur5) verkooppunt7) debet, schuld8) (het) afzagen [hout]9) debetpost -
15 déléguer
déléguer [deeleegee]〈 werkwoord〉1 afvaardigen ⇒ delegeren, machtigenv1) afvaardigen2) overdragen [schuld, recht] -
16 éteindre
éteindre [eetẽdr]3 verzwakken ⇒ doen verbleken, dof maken♦voorbeelden:2 stoppen ⇒ ophouden, verstommenv1) uitdoven, blussen2) uitdoen, afzetten3) verzwakken, dof maken4) verminderen5) tenietdoen6) delgen [schuld] -
17 extinction
extinction [ekstẽksjõ]〈v.〉♦voorbeelden:avoir une extinction de voix • z'n stem kwijt zijnf2) uitsterving3) afschaffing, opheffing4) delging [schuld] -
18 libération
libération [liebeeraasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:f1) bevrijding2) ontslag [dienst]3) storting [aandeel]4) delging [schuld]5) liberalisering [handel]6) vrijlating -
19 libérer
libérer [liebeeree]♦voorbeelden:♦voorbeelden:se libérer d'une hypothèque • een hypotheek aflossenv1) bevrijden3) ontslaan [dienst]4) storten, betalen5) vrijmaken6) uitstorten [hart]7) uiten [gedachten]8) liberaliseren [handel]9) vrijlaten -
20 offensé
offense [offãs]〈v.〉♦voorbeelden:m
См. также в других словарях:
Schuld — Schuld … Hochdeutsch - Plautdietsch Wörterbuch
schuld — [ʃʊlt]: in der Wendung [an etwas] schuld sein: [an etwas] die Schuld haben, [für etwas] verantwortlich sein: er ist schuld [an dem ganzen Unheil]. * * * schụld 〈Adj.; nur präd. u. adv.; Kleinschreibung in Verbindung mit den Verben „sein“,… … Universal-Lexikon
Schuld — [ʃʊlt], die; , en: 1. <ohne Plural> das Verantwortlichsein für einen unheilvollen, strafwürdigen, bestimmten Geboten o. Ä. zuwiderlaufenden Vorgang, Tatbestand: er trägt die Schuld am wirtschaftlichen Zusammenbruch; sie fühlt sich frei von… … Universal-Lexikon
Schuld — an etwas tragen: etwas Negatives, eine falsche Entwicklung, einen Unfall, ein Unglück verursacht haben. Die Schuld bei sich selbst suchen müssen: für etwas die Verantwortung übernehmen müssen, vor sich selbst ehrlich sein und sich etwas… … Das Wörterbuch der Idiome
Schuld — Schuld, auch Verschuldung, Verschulden, bezeichnet: verschiedene ethisch philosophische Begriffe, siehe Schuld (Ethik) in der Psychologie die bewusste oder unbewusste Überzeugung, etwas Falsches getan zu haben, siehe Schuldgefühl die… … Deutsch Wikipedia
Schuld — Schuld: Als altgerm. Substantivbildung zu dem unter ↑ sollen behandelten Verb bezeichnet mhd. schulde, schult, ahd. sculd‹a›, niederl. schuld, aengl. scyld, schwed. skuld zunächst die rechtliche Verpflichtung zu einer Leistung (Abgabe, Dienst,… … Das Herkunftswörterbuch
Schuld — Sf std. (8. Jh.), mhd. schulde, schult, ahd. sculd(a), as. skuld Stammwort. Aus g. * skuldi f. Schuld , auch in anord. skyld, ae. scyld, afr. skelde. Verbalabstraktum zu dem in sollen vorliegenden Verb. Dessen Ausgangsbedeutung ist schulden , so… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
schuld — Adj std. (15. Jh.) Stammwort. Aus dem Substantiv in prädikativer Stellung hervorgegangen. Dabei ist schwz. tschuld wohl nicht Rest des Artikels oder falsche Ablösung aus ist schuld, sondern Rest der Präposition ze zu . deutsch io … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Schuld — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Schulden • Fehler Bsp.: • Ich konnte meine Schulden nicht bezahlen. • Es war nicht seine Schuld … Deutsch Wörterbuch
schuld — Adv. (Grundstufe) für etw. verantwortlich Beispiel: Wer ist schuld daran? … Extremes Deutsch
Schuld — Schuld, 1) die Urheberschaft eines Übels, insofern damit zugleich die Verpflichtung entweder zum Ersatz od. zur Erduldung eines vergeltenden Übels (einer Strafe) verbunden ist. Es liegen dabei immer entweder stillschweigend od. ausdrücklich… … Pierer's Universal-Lexikon