-
1 the drift from the country to the city
the drift from the country to the cityEnglish-Dutch dictionary > the drift from the country to the city
-
2 be all the go
in de mode zijn, erg in trek zijn -
3 be on the move
be on the moveop trek zijn 〈 van vogels〉; op reis zijn, aan het zwerven zijn -
4 during the holidays hotel rooms are at a premium
during the holidays hotel rooms are at a premiumEnglish-Dutch dictionary > during the holidays hotel rooms are at a premium
-
5 pull down the blinds
-
6 quite the thing
erg in (de mode/trek) -
7 pull
n. trekken; invloed; aankomst; lezen (in druk); handvat (om te trekken)--------v. trekken; slepen; eruit trekken; aanspannen; scheurenpull1[ poel]4 (trek)knop ⇒ trekker, handvat♦voorbeelden:a long pull across the hills • een hele klim over de heuvels♦voorbeelden:2 have a pull on someone • invloed/macht over iemand hebben♦voorbeelden:————————pull21 trekken ⇒ getrokken worden, plukken, rukken4 bewegen♦voorbeelden:this table pulls apart easily • deze tafel gaat gemakkelijk uit elkaarpull at/on a pipe • aan een pijp trekken3 the bus pulled away • de bus reed weg/trok opthe car pulled ahead of us • de auto ging voor ons rijdenthe car pulled alongside ours • de auto kwam naast de onze rijden, de auto stopte naast de onzepull for the shore • naar de kust varenthe train pulled into Bristol • de trein liep Bristol binnen→ pull back pull back/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ (uit)rukken, naar zich toetrekken; uit de grond trekken; tappen; zich verzekeren van, (eruit) halen♦voorbeelden:pull a chair up to the table • een stoel bijschuiven (aan tafel)pull customers • klandizie trekkenhe pulled a gun on her • hij richtte een geweer op haarpull a tooth • een kies trekkenpull votes • stemmen trekken/winnenhe pulled on his shirt • hij trok zijn overhemd aanthe current pulled him under • de stroming sleurde hem mee2 what's this man trying to pull? • wat probeert deze man me te leveren?→ pull back pull back/, pull down pull down/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/ -
8 move
n. zet; stap; verhuizing--------v. bewegen; verplaatsen; verhuizen; ontroeren; voorstellenmove1[ moe:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beweging3 zet ⇒ beurt, slag4 stap ⇒ maatregel, manoeuvre♦voorbeelden:get someone/something on the move • iemand/iets in beweging brengenlarge forces were on the move • grote strijdkrachten waren op de been4 make a move • opstaan 〈 van tafel〉; opstappen, het initiatief nemen; maatregelen treffen, in actie komenmake moves to stop the war • stappen ondernemen om de oorlog te staken————————move21 (zich) bewegen ⇒ zich verplaatsen, van positie/houding veranderen2 vorderen ⇒ vooruitkomen, opschieten6 verhuizen ⇒ (weg)trekken, zich verzetten7 een voorstel/verzoek doen♦voorbeelden:it's time to be moving • het is tijd om te vertrekkenmove along • doorlopen, opschietenhe moved away from her • hij ging een stapje opzijmove off! • verdwijn!, hoepel op!move over • inschikken, opschuivenmove down a road • een weg afgaanmove towards better understanding • tot een beter begrip komenthe plot moves slowly • de plot ontwikkelt zich langzaamsuddenly things began to move • plotseling kwam er leven in de brouwerijkeep moving! • blijf doorgaan!, doorlopen!the army moves off • het leger marcheert af6 they moved away • ze trokken weg/verhuisdenthey moved into a flat • ze betrokken een flat→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ (ver)roeren, in beweging/beroering brengen3 verhuizen ⇒ vervoeren, overbrengen4 opwekken ⇒ (ont)roeren, raken, aangrijpen5 drijven ⇒ aanzetten, aansporen♦voorbeelden:1 the police moved them along • de politie dwong hen door te lopen/rijdenit moved him to laughter • het werkte op zijn lachspierenhe is moved to tears • hij is tot tranen toe geroerdbe moved to • zich geroepen voelen (om) te→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/ -
9 drift
n. beweging, richting, tendens; erosie, afdrijving--------v. met de stroom meegaan; meeslependrift1[ drift] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afwijking/drijving ⇒ het weg/afdrijven, het zwerven2 vlaag ⇒ sneeuw/regenvlaag, stofwolk3 opeenhoping ⇒ berg, massa4 ongeorganiseerde beweging ⇒ gang, trek5 strekking ⇒ tendens, bedoeling♦voorbeelden:I get your drift • ik begrijp wat je bedoelt→ continental continental/————————drift21 (af/uiteen)drijven 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (zich laten) meedrijven, (rond)zwalken♦voorbeelden:John and Mary drifted apart • John en Mary vervreemdden van elkaardrift away/off • geleidelijk verdwijnenshe just drifted in • ze kwam zomaar even langsII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 haul
n. trek, sleep--------v. trekken, slepen; veranderen van richtinghaul1[ ho:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 haal ⇒ trek; het halen, het trekken♦voorbeelden:in/over the long haul • op lange termijn————————haul21 trekken ⇒ hijsen, rukken2 〈 scheepvaart〉 van koers veranderen ⇒ oploeven; 〈 figuurlijk〉 van gedachte veranderen, zich bedenken♦voorbeelden:1 haul to/(up)on the wind • bij de wind brassen, oploevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:haul in the net • het net binnenhalen→ haul up haul up/ -
11 jerk
n. ruk, schok, trek; zenuwtrek; lul, zak--------v. (plotseling) rukken; (plotseling) duwen; gooien, werpen; bevenjerk1[ dzjə:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 ruk ⇒ schok, trek♦voorbeelden:stop with a jerk • met een ruk stoppen————————jerk2♦voorbeelden:jerk to a halt • met een ruk stoppen→ jerk off jerk off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rukken aan ⇒ stoten, trekken aan♦voorbeelden: -
12 draught
-
13 smack
adv. met een klap; recht, precies--------n. vleugje; trek; smak; klap; klapzoen; vissersboot--------v. smakken met, doen klappen of knallen; meppensmack1[ smæk]1 smaak2 vleugje3 trek5 klap♦voorbeelden:have a smack at something • een poging wagen (te)1 heroïne————————smack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan————————smack3♦voorbeelden: -
14 strain
n. spanning; (het) drukken; moeite; verstuiken; melodie; toon; tendens, richting; karakter; afkomst--------v. spannen; inspannen; krom buigen; zevenstrain1[ streen] 〈 zelfstandig naamwoord〉8 stam ⇒ ras, soort♦voorbeelden:————————strain21 zich inspannen ⇒ moeite doen, zwoegen♦voorbeelden:2 strain at the leash • aan de teugels trekken, zich los willen rukken 〈 in het bijzonder figuurlijk〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉7 afgieten♦voorbeelden:2 strain one's eyes • turen, ingespannen kijkenstrain one's voice • zijn stem forceren -
15 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
16 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
17 side
adj. zijdelings; op zij; tweederangs; bijkomstig--------n. zijde; kant; partij; zijde (i. wiskunde)--------v. een kant kiezen; stenen, ondersteunen; kiezen voor-side1[ sajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 zij(de) ⇒ (zij)kant, flank, helling 〈 van berg〉; oever 〈 van rivier〉; richting; aspect, trek 〈 van karakter〉; partij; afstammingslijn♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 on the fat/high/safe/small side • aan de vette/hoge/veilige/kleine kantchange sides • overlopenstudy all sides of something • alle aspecten van iets bestuderentake sides with someone • partij voor iemand kiezenlook at all sides of the question • het probleem van alle kanten bekijkenat/by my side • naast mijby the side of • naast, vergeleken metthey came from all sides • ze kwamen uit alle richtingenon the north side of • aan de noordkant vanthe Lord is on our side • de Heer is met onswhose side is he on, anyway? • aan wiens kant staat hij eigenlijk?look on the bright side of life • het leven van de zonzijde zienthe other side • de tegenpartij, de vijandthe other side of the coin • de keerzijde van de medaillelaugh on the other side of one's face/mouth • lachen als een boer die kiespijn heefton this side of the grave • in levenbrush to one side • in de wind slaanput on/to one side, set on one side • terzijde leggen; sparen, reserverenon the side 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 • als bijverdienste; 〈 Brits-Engels〉 zwart; in het geniepgin and coke on the side • gin met colaon his side • van zijn kant(on) this side (of) Christmas • vóór Kerstmis→ better better/, right right/, rough rough/, seamy seamy/, shady shady/, sunny sunny/, wrong wrong/————————side21 zij-♦voorbeelden:————————side3〈 werkwoord〉1 〈+against/with〉partij kiezen (tegen/voor) -
18 thing
n. ding, objekt; gebeuren; onderwerp; wezen; idee[ θing]3 schepsel ⇒ wezen, ding♦voorbeelden:1 sweet things • zoetigheid, snoep(goed)not a thing to wear • niks om aan te doen/trekkenit's a bad thing to • het is onverstandig omhave better things to do • wel wat beters te doen hebbena good thing too! • (dat is) maar goed ook!it's a good thing that • het is maar goed/gelukkig datit's a good thing to • je doet er goed aan (om)a lucky thing no one got caught • gelukkig werd (er) niemand gepaktnot the same thing • niet hetzelfdeget a thing done • iets gedaan krijgenmake a thing of • een kwestie/punt/zaak maken vanit didn't mean a thing to me • het zei me totaal nietstake things too seriously • alles te ernstig opnementaking one thing with another • alles bij elkaar genomenand another thing • bovendien, meer nogthe first thing that comes into her head • het eerste (het beste) dat haar te binnen schietfor one thing • in de eerste plaats, om te beginnen; immersa thing like you • iemand van jouw slag/soortknow a thing or two • niet van gisteren zijnknow a thing or two about • het een en ander weten overlet things rip/slide • de boel maar laten waaienbe seeing/see things • spoken zien, hallucinaties hebbenof all things • vreemd genoegwell, of all things! • wel heb ik ooit!I'll do it first thing in the morning • ik doe het morgenochtend meteenthe first thing I knew she had hit him • voor ik wist wat er gebeurde had ze hem een mep gegevenfirst things first • wat het zwaarst is moet het zwaarst wegenit is (just) one of those things • (zo) van die dingen, dat gebeurt nu eenmaal→ close close/, good good/, great great/, hot hot/, near near/, old old/, square square/, warm warm/II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 (dat) wat gepast/de mode is3 het belangrijkste (punt/kenmerk)♦voorbeelden:be not (quite) the thing • niet passen/horenquite the thing • erg in (de mode/trek)the latest thing in ties • een das naar de laatste mode2 just the thing I need • juist/precies wat ik nodig hebthe thing about Stephen • wat Steven zo typeertthe thing is that • het is zaak/het belangrijkste is/het komt erop aan (om/dat)4 just for the fun of the thing • gewoon voor de grap/lol¶ and that sort of thing • en (zo meer) van die dingen, en zonot know the first thing about • niet het minste verstand hebben van→ sure sure/1 spullen♦voorbeelden:that would only make things worse • dat zou het allemaal alleen maar verergerenhow are things, 〈 informeel〉how's things? • hoe gaat het (ermee)?3 things political • de politiek/politieke wereld -
19 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
20 draw
n. attractie, trekking; (uit)verloting; gelijk spel, remise--------v. tekenen; trekken; opnemen; trekken (v.e. pistool)draw1[ dro:] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aantrekkingskracht ⇒ attractie, trekpleister♦voorbeelden:————————draw2♦voorbeelden:draw near • naderen, dichterbij komendraw off • (zich) terugtrekken, weggaanhe drew alongside the bus • hij ging naast de bus rijden→ draw apart draw apart/, draw away draw away/, draw back draw back/, draw in draw in/, draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/♦voorbeelden:the chimney doesn't draw • de schoorsteen trekt nietdraw one's sword against • ten strijde trekken tegendraw along • voorttrekkendraw aside • opzij trekken, apart nemendraw back the curtains • de gordijnen opentrekken/doendraw off • uittrekken, afdoendraw together • samentrekken, nader tot elkaar komendraw someone into a conversation • iemand in een gesprek betrekken2 draw a circle • een cirkel trekken/beschrijvendraw inspiration from • inspiratie opdoen uitdraw on/upon • een beroep doen op, putten uit, gebruik maken vanI'll have to draw upon my savings • ik zal mijn spaargeld moeten aanspreken4 (te voorschijn) halen ⇒ uittrekken; 〈 figuurlijk〉 ontlokken; naar buiten brengen/halen; (af)tappen 〈bier enz.〉5 van de ingewanden ontdoen ⇒ ontweien, schoonmaken10 〈 sport〉een bepaald(e) richting/effect geven aan 〈 de bal〉 ⇒ 〈 biljart〉 trekken; 〈 cricket, golf〉 (te veel) naar s slaan 〈 van rechtshandige〉; (te veel) naar rechts slaan 〈 van shandige〉♦voorbeelden:2 draw a deep breath • diep inademen, diep ademhalenhis story drew tears • zijn verhaal maakte de ogen vochtighe refused to be drawn • hij liet zich niet uit zijn tent lokkendraw forth • te voorschijn halenshe drew all her savings from her account • zij nam al haar spaargeld op (van haar rekening)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
The Trek Life — Infobox Webcomic title = The Trek Life caption = author = David Reddick url = [http://www.startrek.com/startrek/view/features/treklife.html The Trek Life archive] status = Suspended online, Running in Star Trek Magazine began = 2005 07 25 ended … Wikipedia
Trek Aerospace Dragonfly — The Trek Aerospace Dragonfly is a horizontally configured cargo carrying aircraft from Trek Aerospace that began development in 2004. The Dragonfly has the ability to quickly change its flight options from remote, to unmanned, or manned.[citation … Wikipedia
The Circle Tour — Promotional poster for 2010 Sao Paulo concert World tour by Bon Jovi Associated album The Circle … Wikipedia
The Indian in the Cupboard — is a 1980 children s book written by British author Lynne Reid Banks. In the story, a young boy discovers that when he locks a toy plastic Iroquois Indian in an old bathroom cupboard, the figure comes to life.The Indian in the Cupboard (1980)The… … Wikipedia
The Golden Compass (film) — The Golden Compass Theatrical release poster Directed by Chris Weitz Produced by … Wikipedia
The Affair at Glenmore Farm — was a small cavalry skirmish that took place October 16th, 1862 in Loudoun County, Virginia between Confederate forces under First Lieutenant Frank Myers and Union forces under General John Geary during the American Civil War. The skirmish… … Wikipedia
The Shopping Bags — is a Canadian television series, which airs on the W Network in Canada and Fine Living in the United States. Launched in 2001, the series focuses on consumer affairs and better shopping. Each week the program looks at several goods and services… … Wikipedia
The Killing Fields (Soundtrack) — The Killing Fields Soundtrack von Mike Oldfield Veröffentlichung 10. Dezember 1984 Label Virgin Records … Deutsch Wikipedia
The Killing Fields (Mike Oldfield) — The killing fields est le nom d un album composé par Mike Oldfield, et constitue la bande originale du film La Déchirure. Track list No Titre … Wikipédia en Français
The Killing Fields — Обложка альбома «The Killing Fields» (Майка Олдфилда, 1984) Студийный альбом Майка Олдфилда Дата выпуска 26 ноября 1984 года Жанр Этническая музыка … Википедия
Trek Bicycle Corporation — Infobox Company company name = Trek Bicycle Corporation. company company type = Private company slogan = American Bicycle Technology foundation = 1976 location city = flagicon|USA Waterloo, Wisconsin location country = USA key people = John Burke … Wikipedia