-
1 voor
voor1I 〈 het〉♦voorbeelden:II 〈de〉♦voorbeelden:————————voor2〈 bijwoord〉1 [aan de voorzijde] devant2 [m.b.t. een volgorde] avant3 [m.b.t. een gezindheid] pour4 [meer dan] de plus♦voorbeelden:de auto staat voor • 〈 geparkeerd〉 l'auto se trouve devant la porte; 〈 is voorgereden〉 la voiture est avancéehij is voor in de dertig • il a dépassé de peu la trentaine2 het is meneer voor en meneer na • c'est monsieur par-ci, monsieur par-làsoep voor eten • manger le potage en entréezijn boot was voor • son bateau avait de l'avancezij zijn ons voor geweest • ils nous ont devancésargumenten voor en tegen • arguments pour et contre————————voor3〈 voorzetsel〉1 [algemeen] pour2 [niet achter; in tegenwoordigheid van] devant3 [vroeger dan; ook m.b.t. een volg-, rangorde] avant♦voorbeelden:voor zijn moeite • pour sa peinehij is voor een paar dagen naar zijn ouders • il est parti pour quelques jours chez ses parentsvoor september is het veel te koud • il fait beaucoup trop froid pour un mois de septembredat is goed voor de koorts • c'est bon contre la fièvreik ben voor X • je suis pour Xik zal voor mijn zoon betalen • je vais payer pour mon filsiemand voor zijn gedrag prijzen • féliciter qn. pour sa conduitevoor de minister stemmen • voter en faveur du ministrevoor een wet stemmen • voter une loihet brood voor zijn gezin verdienen • gagner le pain de sa familledat is net iets voor hem • 〈 passend voor hem〉 c'est tout à fait ce qu'il lui faut; 〈 typisch voor hem〉 c'est bien luidat is niets voor mij • cela ne m'intéresse pasik zeg u eens en voor altijd • je vous le dis une fois pour touteswaar doet hij het voor? • qu'est-ce que ça lui apporte?wat is dat voor een ding? • qu'est-ce que c'est que ce truc-là?voor een vergadering spreken • s'adresser à une assembléevoor zeven uur • avant sept heureskapitein komt voor majoor • capitaine vient avant commandanttien voor zeven • sept heures moins dixik voor mij • quant à moi————————voor4〈 voegwoord〉♦voorbeelden:voor hij het wist was hij al weer buiten • avant même d'avoir réalisé ce qui s'était passé, il se retrouva dehorsvertel het voor hij het van iemand anders hoort • dis-le avant qu'il (ne) l'apprenne de qn. d'autrevoor ik vertrok, heb ik alles opgeruimd • j'ai tout rangé avant de partir -
2 voorbij
voorbij1♦voorbeelden:die (gelukkige) tijd is voorbij • ce temps (heureux) n'est plusvoorbije tijden • temps révolushet zal weldra voorbij zijn • cela appartiendra bientôt au passéII 〈 bijwoord〉1 [voor iets, iemand langs] devant2 [verder dan] passé♦voorbeelden:laat me voorbij • laisse-moi passerje bent er al voorbij • 〈m.b.t. lezen〉 tu es déjà trop loin; 〈m.b.t. lopen, rijden〉 tu l'as déjà dépassé————————voorbij2〈 voorzetsel〉1 [verder dan] plus loin (que)2 [langs] devant♦voorbeelden:we zijn al voorbij Poitiers • nous avons déjà dépassé Poitiershij woont nog voorbij het stadhuis • il habite plus loin que la mairie -
3 God
1 [de Schepper] Dieu♦voorbeelden:Gods wegen zijn ondoorgrondelijk • les voies du Seigneur sont impénétrableszo waarlijk helpe mij God almachtig • (je le jure) devant Dieu et devant les hommeshet is Gods onmogelijk! • c'est pas Dieu possible!hij mag God wel (op zijn blote knieën) danken • il peut bénir les dieuxhet is God geklaagd • c'est révoltantalles doen wat God verboden heeft • n'en faire qu'à sa têteGod zegene de greep • à-Dieu-va(t)mijn God! • mon Dieu!ik zou het bij God niet weten • je n'en ai pas la moindre idéebij God, hij is niet rijk • Dieu sait qu'il n'est pas richevan God en iedereen verlaten • abandonné de Dieu et des hommeser is één (enige) God • Dieu est unleven als God in Frankrijk • vivre comme un coq en pâteGod hebbe zijn ziel! • que Dieu ait son âme!God beware me! • (que) Dieu m'en garde!God zij dank! • Dieu soit loué!God vergeve me! • que Dieu me pardonne!moge God verhoeden dat • à Dieu ne plaise queben je nou helemaal van God los? • tu es dingue ou quoi? 〈+ aanvoegende wijs〉→ link=mens mens -
4 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
5 feit
♦voorbeelden:een voldongen feit • un fait accomplide verdachte heeft het feit bekend • le suspect a reconnu les faitszich bij een voldongen feit neerleggen • s'incliner devant le fait accomplide feiten spreken voor zichzelf • les faits parlent d'eux-mêmesiemand voor een (voldongen) feit stellen • mettre qn. devant le fait accompliin feite • en fait -
6 oog
♦voorbeelden:het oog van de naald • le chas de l'aiguillemet andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeileen blauw oog • un oeil au beurre noiriemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.(niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nuhet boze oog • le mauvais oeilbruine ogen hebben • avoir les yeux marrondat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierreseen glazen oog • un oeil de verregrote ogen opzetten • ouvrir de grands yeuxzijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventreiets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeileen lui oog • un oeil paresseuxeen open oog voor iets hebben • être sensible à qc.geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeilzijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeilzijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeuxogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la têteoog hebben voor • avoir l'oeil pourzijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa pochealleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pourzij maakt haar ogen op • elle se fait les yeuxiemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.de ogen openhouden • garder les yeux ouvertszich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de hontehaar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairsde ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envieiemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.door het oog van de naald kruipen • l'échapper belleoog in oog staan met • se trouver nez à nez avecheb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en facemet de ogen spreken • avoir des yeux expressifsmet de ogen knipperen • cligner des yeuxiemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeuxeen gesprek onder vier ogen • un tête-à-têteuit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vivevoor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertigehet schemert mij voor de ogen • j'ai la vue troublezijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent2 met een half oog iets zien • entrevoir qc.schele, scheve ogen maken, geven • faire des jalouxiemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.zover het oog reikt • à perte de vue〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.het oog treffen • frapper les yeuxaan het oog ontsnappen • se dérober à la vueiets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vuein het oog lopen • se faire remarquerin het oog lopend, vallend • manifestein het oog springen, vallen • sauter aux yeuxmet de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeuxiets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en facede dood onder ogen zien • envisager la mortonder iemands ogen komen • se présenter devant qn.iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-mêmeiets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeuxiemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.op het oog • à première vuezo op het oog • à vue d'oeiliemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vueuit het oog raken • disparaître (aux yeux)iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue(ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeurhij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six¶ in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeurmet het oog op • en vue demet het oog hierop • à cet effetiemand naar de ogen zien • ramper devant qn. -
7 daarvoor
1 [voor die plaats] devant2 [voor die tijd] auparavant3 [voor, ten behoeve van die zaak] pour cela4 [in plaats van] en échange♦voorbeelden:daar zijn het kinderen voor • que voulez-vous, ce sont des enfants! -
8 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
9 voorop
1 [aan de voorzijde op iets] sur le devant2 [aan het hoofd] devant3 [in de eerste plaats] d'abord♦voorbeelden:3 voorop staat, dat … • une chose est certaine, c'est que … -
10 wereld
♦voorbeelden:de wereld van het kind • le monde de l'enfanteen betere wereld • un monde meilleurde gehele wereld • le monde entierhij kan de hele wereld aan • il veut tout avalereen prominente figuur uit de medische wereld • une sommité du monde médicalde Nieuwe wereld • le Nouveau Mondede Oude wereld • l'Ancien Mondede hogere sferen van de politieke wereld • les hautes sphères de la politiquede wetenschappelijke wereld • le monde scientifiqueer ging een wereld voor hem open • un monde nouveau s'ouvrit à luide (wijde) wereld intrekken • parcourir le (vaste) mondewat is de wereld toch klein! • (que, comme) le monde est petit!de omgekeerde wereld • le monde à l'enversde wereld staat voor ons open • le monde s'offre à noushet was een lawaai of de wereld verging • cela faisait un bruit d'enferdat is een wereld apart • c'est un monde à parteen wereld aan mogelijkheden • un monde de possibilitéshoe is het in de wereld mogelijk! • comment est-ce Dieu possible!midden in de wereld staan • vivre dans le mondezo gaat dat in de wereld • ainsi va le mondedegene die dat gerucht de wereld in heeft gestuurd • l'inventeur de ce bruitiemand naar de andere wereld helpen, zenden • expédier qn. dans l'autre mondekinderen op de wereld zetten • mettre des enfants au mondealleen op de wereld staan • être seul au mondeover de hele wereld • dans le monde entierniets ter wereld bezitten • ne rien avoir au mondeeen kind ter wereld brengen • mettre un enfant au mondeter wereld komen • venir au mondeeen misverstand uit de wereld helpen • dissiper un malentendude beste man van de wereld • la crème des hommesdaar ligt een wereld van verschil tussen • il y a un monde entre (telle et telle chose)van de hele wereld • mondialeen man van de wereld • un homme du mondede wereld van toen • le monde d'alorsiets voor de wereld verborgen houden • tenir qc. caché aux yeux du mondede derde wereld • le tiers-mondede vierde wereld • le quart-mondedat is zo oud als de wereld • c'est vieux comme le monde -
11 staan
1 [m.b.t. personen, dieren] être debout2 [op steunpunten rusten] se trouver3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] être4 [passen, kleden] aller (à qn.)5 [opgetekend, gedrukt zijn] figurer6 [+ op; + onbepaalde wijs][weldra zullen] être sur le point (de)7 [gericht zijn] être dirigé (vers)8 [bij voortduring met iets bezig zijn] être en train (de)10 [stilstaan] rester immobile11 [onaangeroerd zijn] rester intact12 [niet wijken] résister (à)♦voorbeelden:ga er maar aan staan! • essaie un peu!gaan staan • se leverergens aan gaan staan • attaquer qc.ergens onverwacht voor komen te staan • se trouver subitement confronté à qc.iemand laten staan • laisser qn. deboutik kan niet lezen wat daar staat • je ne peux pas lire ce qui est écritovereind staan • se tenir deboutrechtop staan • se tenir droit〈 figuurlijk〉 achter iets staan • soutenir qc.die gebeurtenis staat geheel op zichzelf • cet événement est totalement isoléje staat op mijn tenen • tu me marches sur le piedop zijn tenen staan • être sur la pointe des pieds〈 figuurlijk〉 voor iemand staan • défendre la cause de qn.voor zijn mening staan • défendre son opinion〈 figuurlijk〉 ergens alleen voor staan • être seul face à qc.de kerk staat midden in het dorp • l'église se trouve au milieu du villagedeze stoel staat op drie poten • cette chaise repose sur trois piedshet eten staat op tafel • le repas est sur la tablealleen staan • être seulde kansen staan goed • les chances sont bonneshet water staat hoog • la marée est hauteleeg staan • être inoccupéde bloemen staan er mooi bij • les fleurs sont belleshaar gezicht staat vrolijk • elle a un visage réjouihet staat geschreven • c'est écriter goed bij staan • prospérerzoals de zaken ervoor staan • au point où en sont les chosesergens middenin staan • participer activement à qc.〈 figuurlijk〉 iemand na staan • être proche de qn.buiten iets staan • être en dehors de qc.in zijn twee staan • être en secondezij staat derde in het klassement • elle est troisième au classementde tranen staan hem in de ogen • il a les larmes aux yeuxonder iemand staan • être sous les ordres de qn.de verwarming staat op 18° • le chauffage est à 18°ergens sceptisch tegenover staan • être sceptique à l'égard de qc.7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 est à 14 ce que 8 est à 16dat stáát niet • ça ne va pasdat kapsel staat u goed • cette coiffure vous va bienhet staat niet in van Dale • (le) Van Dale ne le mentionne paswat staat er in de krant? • qu'y a-t-il dans le journal?het staat op haar naam • c'est à son nom7 de zon staat 's middags op deze kamer • l'après-midi, le soleil donne dans cette pièceergens van staan kijken • être très étonné par qc.staan luisteren • être en train d'écouterzich staan te vervelen • s'ennuyerze staat al een uur te wachten • ça fait une heure qu'elle attend(iets) tot staan brengen • arrêter (qc.)sta of ik schiet! • halte ou je tire!laat staan dat … • sans parler de …zijn eten laten staan • ne pas toucher à son repasde alcohol laten staan • ne plus boire (d'alcool)zijn baard laten staan • se laisser pousser la barbeer staat nog wat van gisteren • il en reste encore un peu d'hier12 ervoor staan • être prêt à affronter qc.zij staat voor niets • elle ne recule devant rienhij staat op goede manieren • il exige de bonnes manièreser staat heel wat te doen • il y a encore beaucoup à fairezij ziet hem niet staan • il n'existe pas pour elle -
12 voorkomen
voorkomen1〈 het〉♦voorbeelden:1 nu krijgt de zaak een geheel ander voorkomen • l'affaire se présente maintenant sous un jour totalement différenthij heeft een gunstig voorkomen • il présente bien————————voorkomen21 prévenir♦voorbeelden:iemands wensen voorkomen • aller au devant des désirs de qn.————————voorkomen31 [vóór iemand, iets anders komen] devancer2 [gebeuren] arriver3 [aangetroffen worden] se trouver5 [toeschijnen] paraître♦voorbeelden:die planten komen overal voor • ces plantes poussent partout4 vandaag komt de zaak van V. voor • aujourd'hui l'affaire de V. est plaidée5 dat komt mij bekend voor • cela me dit qc.dat komt mij vreemd voor • cela me semble bizarrehet laten voorkomen alsof … • faire croire que …het komt mij voor, dat … • il me semble que … -
13 komen
1 [algemeen] venir2 [aan-, overkomen] arriver (à)3 [toegevoegd worden aan] être ajouté (à)♦voorbeelden:er komen mensen vanavond • nous avons du monde ce soirer komt regen • il va pleuvoirin afwachting van de dingen die komen gaan • en attendant la suite des événementswat niet is, kan nog komen • tout est encore possibleeen paar dagen komen logeren bij iemand • venir passer quelques jours chez qn.komen te overlijden • venir à mourir, décéderik kwam, zag en overwon • je suis venu, j'ai vu, j'ai vaincudat komt eerst • cela passe avantkomt er nog wat van? • c'est pour aujourd'hui ou pour demain?er komt niets van in! • il n'en est pas question!dat komt ervan als je niet luistert • voilà ce qui arrive quand on n'écoute pasovereind komen • se levertussenbeide komen • intervenirhij kan niet uit zijn bed komen • il a des problèmes à se levervan school komen • rentrer de l'écoleje komt als geroepen • tu ne pouvais pas mieux tomberkomt u ook? • serez-vous des nôtres?ze zullen je zien komen! • ils te sentiront venir!er komen • y arriver〈 figuurlijk〉 komt hij er vandaag niet, dan komt hij er morgen • avec lui c'est tout doucement le matin, pas trop vite le soirer komt 15 % voor bediening bij • il faut ajouter 15 % pour le servicevan het een komt het ander • de fil en aiguilleer moet een kindje komen • ils vont (nous allons etc.) avoir un enfantiets te weten komen • apprendre qc.waardoor, hoe komt het? • comment ça se fait?hoe kom je daar nou bij?, hoe kom je erbij! • où vas-tu chercher cela?; où as-tu pris une telle idée?kom er eens aan, als je durft • touches-y si tu oseskom ik gelegen? • est-ce que je (vous) dérange?het komt niet zo nauw • ce n'est pas à un(e) cm (minute, franc etc.) prèsergens niet aan toe komen • ne pas trouver le temps de faire qc.dat komt (goed) van pas, uit • ça tombe à pichoe kom je aan die knul? • où as-tu déniché ce gars?aan geld zien te komen • se procurer de l'argentde wegen komen hier bij elkaar • les chemins se rejoignent ici〈 figuurlijk〉 ergens in (kunnen) komen • (pouvoir) s'imaginer qc.de optocht kwam langs mijn huis • le défilé est passé devant chez moiop een gedachte komen • avoir une idéeergens niet op kunnen komen • ne plus se rappeler qc.vervolgens kwam de spreker op een ander onderwerp • ensuite l'orateur aborda un sujet différentdat komt op 200 gulden • cela revient à 200 florinstot zichzelf komen • 〈 weer meester over zichzelf worden〉 se reprendre; 〈 weer bij bewustzijn komen〉 reprendre ses esprits -
14 niet
niet1♦voorbeelden:II 〈 het〉♦voorbeelden:te niet doen • abolirte niet gaan • disparaître————————niet2〈 bijwoord〉2 [toch, immers] pourtant♦voorbeelden:is 't niet? • pas vrai?ik kan niet komen • je ne peux pas venirals ik me niet vergis • si je ne me trompeik ook niet • moi non pluswaarom niet? • pourquoi pas?niet alleen …, maar ook • non seulement …, mais (encore)het betaalt goed, daar niet van • ça paie bien, là n'est pas le problèmedan niet! • tant pis!niet eens • même pasniet slecht • pas malvolstrekt niet • pas du toutniet dat … • ce n'est pas que …het is lekker, of niet? • c'est bon, n'est-ce pas?2 heb ik het je niet gezegd? • je te l'avais bien dit!hoe vaak heb ik niet gedacht … • j'ai bien souvent pensé …wat heb ik hen niet dikwijls gewaarschuwd • et pourtant je les ai souvent avertisniet waar? • n'est-ce pas?————————niet31 (ne …) rien♦voorbeelden: -
15 woord
♦voorbeelden:het Woord Gods • la parole de Dieumet andere woorden • autrement ditgevleugelde woorden • mots historiqueshet goddelijk Woord • le Verbe (de Dieu)geen goed woord voor iets, iemand over hebben • condamner ouvertement qc., être sans pitié pour qn.een goed woord(je) voor iemand doen • intercéder en faveur de qn.aan een half woord genoeg hebben • savoir ce que parler veut direhet hoge woord moest eruit • il fallait que le grand mot fût lâchéhoge woorden met iemand hebben • avoir une violente dispute avec qn.holle woorden • vaines paroleseen kort woord spreken • prendre brièvement la parolehij moet altijd het laatste woord hebben • il faut toujours qu'il ait le dernier mothet verlossende woord spreken • dire le fin moteen vriendelijk woord spreken • dire un mot gentileen waar woord spreken • dire le mot justeeen man van weinig woorden • un homme avare de paroleszijn woorden (op een goudschaaltje) (af)wegen • (bien) peser ses motser is wel eens een woord gevallen • ils ont eu des mots de temps en tempsiemand (de) woorden in de mond leggen • mettre des mots dans la bouche de qn.woordjes leren • apprendre des motszijn woorden terugnemen • se rétractermen moet hem de woorden uit de keel, de mond trekken • on doit lui arracher les mots (de la bouche)niet veel woorden over iets vuilmaken, aan iets verspillen • ne pas perdre sa salive à qc.naar woorden (moeten) zoeken • (devoir) chercher des motseen woord vooraf • un avant-proposhet blijft bij woorden • ce sont des paroles en l'airhet niet (alleen) bij woorden laten • ne pas se contenter de belles parolesniet in woorden uit te drukken • inexprimablemet zoveel woorden • mot pour motmet, in één woord • en un motiets onder woorden brengen • formuler qc.over zijn woorden vallen, struikelen • trébucher sur ses motsniet uit zijn woorden kunnen komen • s'embrouiller (dans ses phrases)je haalt me de woorden uit de mond • j'allais le direiemand de woorden uit de mond kijken • être suspendu aux lèvres de qn.iets woord voor woord navertellen • répéter qc. mot pour motiets woord voor woord vertalen • traduire qc. mot à mothij moet er het eerste woord nog over zeggen • il n'en a encore rien ditgeen woorden voor iets hebben • 〈 letterlijk〉 ne pas avoir de mot pour qualifier qc.; 〈 figuurlijk〉 être stupéfait devant qc.geen woorden voor iets weten te vinden • être à court de motsdaar is geen woord van aan, waar • il n'y a pas un (traître) mot de vraimet geen woord over iets spreken • ne pas souffler mot de qc.geen woord meer! • plus un mot!geen woord meer met elkaar spreken • ne plus s'adresser la parolegeen woorden maar daden • pas de paroles, des actesdat is geen woord te veel gezegd • il n'y a pas un mot de tropgeen woord zeggen • ne pas dire un moter geen woord tussen kunnen krijgen • ne pas pouvoir placer un mothij kon geen woord uitbrengen • il n'a pas pu émettre un sonmet twee woorden spreken • répondre polimentgeen woord van iets verstaan, begrijpen • ne rien comprendre à qc.het Woord is Vlees geworden • le Verbe s'est fait chair→ link=man man, link=verstaander verstaanderzij kan goed haar woord doen • elle parle bienhet woord is aan u, u hebt het woord • vous avez la paroleiemand het woord ontnemen • retirer la parole à qn.het woord tot iemand richten • adresser la parole à qn.het woord voeren • avoir la paroleaan het woord zijn • avoir la paroleiemand aan het woord laten • laisser parler qn.iemand niet aan het woord laten komen • refuser la parole à qn.iemand te woord staan • recevoir qn.zijn woord breken • manquer à sa parolezijn woord geven • donner sa paroleiemand aan zijn woord houden • prendre qn. au motzijn woord nakomen • tenir parolezijn woord terugnemen • reprendre sa parolezijn woord verpanden • engager sa paroleeen man van zijn woord • un homme d'honneurbij zijn woord blijven • tenir paroleik geloof u op uw woord • je vous crois sur parole -
16 voor
à cause de, à, afin de, avant, de, devant, durant, en, jusqu'à, lors, pendant que, pendant, pour, ride, sillon, tandis que, vers -
17 ervoor
1 [voor het genoemde, bedoelde] devant2 [m.b.t. tijd] avant3 [m.b.t. bestemming, oorzaak] pour4 [ten voordele, behoeve van] pour5 [pro] pour♦voorbeelden:2 dat was ervoor, niet erna • c'était avant, pas aprèsik zal je ervoor betalen • je te paierai (pour cela)dat dient ervoor om … • 〈+ onbepaalde wijs〉 cela sert à …hij streed ervoor om hun lot te verbeteren • il a lutté pour améliorer leur sort¶ wat krijg ik ervoor? • qu'est-ce que je reçois en échange? -
18 hiervoor
2 [van tijd] avant3 [voor, wat betreft het genoemde] pour cela4 [tot dit doel] à cette fin5 [in ruil voor het genoemde] en échange♦voorbeelden: -
19 hond
♦voorbeelden:zo dartel als een jonge hond • qui fait le jeune chienslapende honden wakker maken • éveiller le chat qui dorteen staande hond • un chien d'arrêtcommandeer je hond en blaf zelf! • je ne suis pas ton chien!de gebeten hond zijn • être la brebis galeuseeruitzien als een geslagen hond • avoir l'air d'un chien battudaar zouden de honden geen brood van lusten • c'est un vrai scandalede hond uitlaten • promener son chiende hond in de pot vinden • danser devant le buffetJan loopt mij achterna als een hond(je) • Jean me suit comme un canichezo moe zijn als een hond • être mort de fatiguehij is zo ziek als een hond • il est malade comme un chienbehandeld worden als een hond • être traité comme un chien〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand ontvangen gelijk een hond in een kegelspel • recevoir qn. comme un chien dans un jeu de quilles〈 spreekwoord〉 als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen • c'est le troisième larron〈 spreekwoord〉 het maakt niet uit of je van de hond of de kat gebeten wordt • il vaut autant être mordu d'un chien que d'une chienne〈 spreekwoord〉 men moet geen slapende honden wakker maken • il ne faut pas réveiller le chat qui dort〈 spreekwoord〉 met onwillige honden is het kwaad hazen vangen • on ne saurait faire boire un âne qui n'a pas soif〈 spreekwoord〉 wie een hond wil slaan, vindt licht een stok • qui veut noyer son chien l'accuse de la rage2 ondankbare hond! • espèce d'ingrat!stomme hond! • imbécile!een hond van een kerel • une canaille -
20 langs
langs1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:ik kom nog wel eens langs • je repasserai un de ces jourshij kwam net langs • il vient de passerik moet nog even bij het postkantoor langs • je dois encore passer au bureau de poste————————langs2〈 voorzetsel〉1 [in de lengte van] le long de2 [via; aan bij] par3 [voorbij] devant♦voorbeelden:langs de rivier wandelen • se promener le long de la rivièreer staan bomen langs de weg • des arbres bordent la route2 wil je even langs de bakker rijden? • est-ce que tu voudrais passer par la boulangerie?langs een brandgang ontsnappen • s'échapper par un coupe-feuhier langs, daar langs • par ici, par là3 iets langs zich heen laten gaan • laisser glisser; 〈m.b.t. handeling, woorden〉 laisser faire, laisser direzij praten langs elkaar heen • ils ne parlent pas la même langue; 〈 in discussie〉 ils ne parlent pas de la même chose
- 1
- 2
См. также в других словарях:
devant — Devant, quasi Deante, que le Portugais dit Diante, et le Castillan Delante, pro Ante. Interponitur autem u, ad vitandum hiatum. Comme fait aussi l Italien, disant, Devante et devanti. Devant quelqu un, Ante aliquem. Devant moy, Ante oculos, Coram … Thresor de la langue françoyse
devant — 1. devant [ d(ə)vɑ̃ ] prép. et adv. • XI e; davant fin Xe; de 1. de et avant I ♦ Prép. A ♦ Prép. de lieu 1 ♦ Du même … Encyclopédie Universelle
devant — (de van ; le t se lie : de van t un arbre) prép. 1° En avant, dans la direction de l avant, en face. Il se promenait devant la maison. Assis devant le feu. Passer devant quelqu un. Mettre le siége devant une ville. • Il était d avis que ce… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Que mon cœur lâche — Single by Mylène Farmer from the album Dance Remixes … Wikipedia
devant — DEVANT. Préposition de lieu. Vis à vis, à l opposite de la partie antérieure de quelque chose. Regardes devant soi. Mettez cela devant le feu. tez vous de devant mon jour.Devant, est aussi préposition d ordre, et il est opposé à Après. C est mon… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
devant — Devant. Preposition locale, Vis à vis, à l opposite de la partie anterieure de quelque chose. Il va devant vous. regardez devant vous. il est devant sa porte. il est logé tout devant moy. mettez cela devant le feu. On dit, Aller, envoyer au… … Dictionnaire de l'Académie française
que qu' — (Devant une voyelle ou un h muet.) adv. d1./d Interrogatif. Que lui sert maintenant sa fortune?: à quoi...? || Loc. adv. Que ne le disiez vous?: pourquoi...? d2./d Exclamatif. Qu il est laid! que qu (Devant une voyelle ou un h muet.) conj … Encyclopédie Universelle
que — 1. (ke) pron. relatif, ou mieux conjonctif 1° Lequel, laquelle, lesquels, lesquelles. Il ne s emploie que comme régime ; il est des deux genres, et des deux nombres ; l e s élide devant une voyelle ou une h muette. Ces hommes que vous avez vus … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Devant d'autel d'Avià — Artiste anonyme Année XIIIe siècle Type … Wikipédia en Français
Devant d'autel de la Seu d'Urgell ou des Apôtres — Artiste anonyme Année XIIe siècle Typ … Wikipédia en Français
Devant-les-Ponts — est un quartier de Metz, ancien faubourg situé à l’ouest de Metz, sur la rive gauche de la Moselle. Sous l Annexion, ce fut une commune indépendante. Sommaire 1 Histoire 2 Administration 3 Lieux et monuments … Wikipédia en Français