-
1 voegwoord
-
2 aangenomen
-
3 aleer
-
4 alvorens
-
5 behalve
-
6 daar
daar1〈 bijwoord〉1 [ginds] là2 [om aandacht te vestigen] (voi)là3 [er] y♦voorbeelden:tot daar • jusque-làvan daar • de làdaar en daar • quelque part par là2 wie belt daar? • qui est là?daar is hij eindelijk • le voilà enfin¶ daar dan! • bon d'accord!dat is (nog) tot daar aan toe • passe encoredaar niet van • je ne dis pas le contraire————————daar2〈 voegwoord〉 -
7 dan
dan1〈 bijwoord〉1 [op dat tijdstip] alors2 [daarna, daarbij] puis3 [bijwoord van voorwaarde] 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:2 eerst werken, dan spelen • d'abord le travail, ensuite le jeuhij heeft twee huizen in de stad en dan nog één buiten • il a deux maisons à la ville et une autre à la campagneen dan? • et alors?3 als de trein niet rijdt, dan kan ik niet komen • s'il n'y a pas de trains, je ne peux pas venir〈 in een gebiedende zin〉 ga dan toch aan je werk! • mets-toi donc au travail!hebben dan alle getuigen gelogen? • tous les témoins auraient donc menti?ook goed, dan niet • eh bien, comme tu veuxdie schrijver had dan toch (maar) veel succes • n'empêche que cet auteur a eu beaucoup de succèsen wat dan nog? • et alors?————————dan2〈 voegwoord〉3 [na een ontkennende zin] que5 [of] ou (bien)♦voorbeelden:dat boek kost meer dan honderd frank • ce livre coûte plus de cent francshet is prettiger iets ineens af te werken, dan dat men er nog eens voor terug moet komen • il est plus agréable de finir quelque chose que de devoir y revenir une autre foisdat is anders dan je zegt • c'est différent de ce que tu disis het feest morgen dan wel overmorgen? • la fête est demain ou (bien) après-demain? -
8 dat
dat1♦voorbeelden:dat land • ce paysdat meisje • cette fille1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là2 [in combinatie met être]ce3 [in combinatie met andere werkwoord] 〈 onderwerp〉 cela⇒ ça 〈 lijdend voorwerp〉 le, la ⇒ 〈 met nadruk〉cela, ça4 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle5 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]ce♦voorbeelden:1 wil je dit boek of dat? • veux-tu ce livre-ci ou celui-là?dat is nog eens een man • ça, c'est un hommewie is dat? • qui est-ce?ziezo, dat is dat • ça y est3 dat doet maar! • ça fait comme chez soi!dat heb ik nooit gezegd • je n'ai jamais dit çadat is te zeggen • cela, ça revient à direnee, dat weet ik niet • ça, je ne (le) sais paszij heeft dat en dat gezegd • elle a dit ça et çajouw voorstel lijkt me beter dan dat van Paul • ta proposition me semble meilleure que celle de Paul¶ ik heb een broek gekocht, maar hij is niet je dat • j'ai acheté un pantalon, mais ce n'est pas tout à fait ça1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <als meewerkend voorwerp, voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:het kind dat ik een gulden gegeven had • l'enfant à qui j'avais donné un florinhet voorwerp dat in de vitrine lag • l'objet qui se trouvait dans la vitrinehet voorwerp dat Jan gevonden had • l'objet que Jean avait trouvé————————dat2〈 voegwoord〉1 [een bijzin afhangend van een werkwoord inleidend] que♦voorbeelden:ik denk dat hij komt • je pense qu'il viendra2 hij is kwaad dat hij niet mee mag • il est furieux, parce qu'il ne peut pas nous accompagnerde reden dat hij niet komt • la raison pour laquelle il ne vient pashet is tijd dat we een beslissing nemen • il est temps que nous prenions une décisiongelopen dat hij heeft! • comme il a couru!dat hij leve! • qu'il vive!smerig dat het er was! • ce que c'était sale!doe het zo dat ik tevreden kan zijn • fais-le de façon que je sois contentbehalve dat • à part quezonder dat • sans quedat mij nu juist zo iets moest overkomen! • dire qu'il faut que ça m'arrive à moi! -
9 dus
-
10 eer
eer1〈de〉♦voorbeelden:〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 eer van iets halen • tirer gloire de qc.de eer aan zichzelf houden • sauver la facedat is, komt mijn eer te na • il y va de mon honneurde eer redden • sauver l'honneuriemands eer en goede naam stelen • compromettre la réputation de qn.iemand in zijn eer herstellen • réhabiliter qn.in eer en aanzien leven • être estimé et honoré de touseen gebruik in ere houden • respecter une traditioniets in ere herstellen • remettre qc. en honneurin eer en deugd • en tout bien tout honneurnaar eer en geweten handelen • agir en son âme et conscience2 iemand de laatste eer bewijzen • rendre les derniers honneurs à qn.een diner eer aandoen • faire honneur à un dînerer is geen eer aan te behalen • on y perd sa peineiemand eer bewijzen • rendre hommage à qn.met wie heb ik de eer (te spreken)? • à qui ai-je l'honneur (de parler)?ik heb de eer u te melden • j'ai l'honneur de vous annoncergeen eer van iets hebben • ne tirer aucune satisfaction de qc.zich iets tot een eer rekenen • s'honorer de qc.het zal me een eer zijn … • je me ferai (un) honneur de …ter ere van • en l'honneur detot iemands eer • à l'honneur de qn.dat strekt u tot eer • cela vous honorevoor de eer bedanken • décliner l'honneurere zij God • Dieu soit loué————————eer2〈 voegwoord〉♦voorbeelden:spreek niet eer hij klaar is • ne parlez pas avant qu'il (n')ait fini -
11 gelijk
gelijk1〈 het〉♦voorbeelden:iemand gelijk geven • donner raison à qn.daar heb je gelijk in • tu as raisongelijk heb je • tu as bien raisonhet gelijk aan zijn kant hebben • avoir le droit de son côtéhij heeft gelijk dat hij klaagt • il a raison de se plaindregelijk krijgen • obtenir gain de causezijn gelijk willen halen • vouloir avoir raisonin zijn gelijk staan • être dans son droitiets in het gelijk brengen • arranger qc.iemand in het gelijk stellen • donner gain de cause à qn.————————gelijk21 [algemeen] égal2 [de juiste tijd aanwijzend] à l'heure juste♦voorbeelden:in gelijke mate • au même degréeen schim gelijk • semblable à un spectreop gelijke toon • sur un ton uniformemet gelijke wapenen strijden • combattre à armes égalesop gelijke wijze • de façon identiquehet is mij gelijk • cela m'est égaltwee maal twee is gelijk vier • deux fois deux font quatredie stenen liggen niet gelijk • ces pierres ne sont pas au même niveaugelijk zijn aan • être égal àgelijk aan • égal àgelijk van humeur • d'humeur égalealle burgers zijn voor de wet gelijk • tous les citoyens sont égaux devant la loiII 〈 bijwoord〉2 [gelijkelijk] également3 [op hetzelfde punt] ensemble4 [tegelijk] en même temps♦voorbeelden:5 kom je gelijk even bij me langs? • tu passes tout de suite chez moi?————————gelijk3〈 voegwoord〉2 [Algemeen Zuid-Nederlands][om het even] n'importe♦voorbeelden: -
12 hoezeer
-
13 maar
maar1〈 bijwoord〉3 [m.b.t. twijfel] du moins♦voorbeelden:hij is nog maar pas hier • il vient tout juste d'arriverje hebt maar één leven te verliezen • on ne vit qu'une foishij is maar twintig jaar (oud) geworden • il n'avait que vingt ans quand il est mortje gaat je gang maar • débrouille-toidat is maar al te duidelijk • ce n'est que trop évidentdat komt maar al te vaak voor • cela n'arrive que trop souventprobeer het nu maar! • essaie seulement!je hebt het maar voor het zeggen • tu n'as qu'à le dire3 als ik maar kan • du moins, si je peuxen wij maar wachten • et pendant ce temps-là, nous, on attendaithet wil maar niet (lukken) • rien à faire, ça ne marche pasrustig maar! • tout doux!————————maar2〈 voegwoord〉1 mais♦voorbeelden:nee maar, dat wordt te erg • ah, mais alors, c'en est tropeen maar • un maiser is één maar aan verbonden • il y a un maisgeen maren! • pas de mais!¶ nee maar! • ça alors! -
14 mits
-
15 naar
naar1♦voorbeelden:er naar aan toe zijn • être mal en pointik heb me naar gezocht • j'ai cherché comme un fouik heb me naar gelachen • j'étais mort de riredaar word je naar van • c'est à vous soulever le coeur————————naar2〈 voorzetsel〉1 [in de richting van] 〈 plaats van bestemming〉 à⇒ en ⇒ 〈m.b.t. persoon〉 chez ⇒ 〈 in de richting van〉vers, pour2 [volgens het voorbeeld van; overeenkomstig] d'après♦voorbeelden:de weg naar het dorp • le chemin du villagenaar de bakker gaan • aller chez le boulangernaar Frankrijk gaan • aller en Francenaar beneden gaan • descendrenaar boven gaan • monternaar huis gaan • rentrer (chez soi)naar school gaan • aller à l'écolehij keerde zich naar mij • il se tourna vers moinaar iemand toegaan • aller chez qn.naar Amsterdam vertrekken • partir pour Amsterdamnaar voren • en avant2 het ziet er naar uit, dat … • on peut s'attendre à 〈+ zelfstandig naamwoord〉; on peut s'attendre à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉de kwaliteit is er dan ook naar • la qualité est en rapport avec le prixdat is er naar • cela dépend→ link=behoren behoren————————naar3〈 voegwoord〉1 à ce que♦voorbeelden:naar men zegt • à ce qu'on dit -
16 naargelang
-
17 niettegenstaande
niettegenstaande1〈 voorzetsel〉1 malgré♦voorbeelden:1 niettegenstaande het slechte weer ging hij uit • malgré le mauvais temps, il est sorti————————niettegenstaande2〈 voegwoord〉 -
18 nou
nou1〈 bijwoord〉→ link=nu nu¹————————nou2〈 voegwoord〉→ link=nu nu²————————nou31 → link=nu nu³♦voorbeelden:¶ ben je nou helemaal! • non, mais des fois, tu es dingue!kom je nou? • alors, tu viens?meen je dat nou? • sérieusement?schiet nou eens op! • dépêche-toi donc!wie doet nou zoiets? • qui peut donc faire une chose pareille?nou ja, wat zou dat • et puis aprèsdat is nou niet bepaald eenvoudig • le moins qu'on puisse en dire, c'est que ce n'est pas simpledat is nou toch wel wat overdreven • ça, c'est un peu exagéré quand mêmewaar bleef je nou? • où étais-tu donc?wanneer ga je nou ook weer weg? • quand est-ce que tu pars déjà?nou en? • et alors?en nou jij weer • à toi maintenantnou, en of! • et comment!nou ja zeg! • eh ben, mon salaud!nou moe! • fichtre!toe nou alsjeblieft • je t'en supplienou, komt er nog wat van? • alors, c'est pour aujourd'hui ou pour demain?als je me nou! • c'est pas vrai!nou, reken maar! • tu peux compter là-dessus!nou dat is leuk! • ah, c'est gai!nou, dat was het dan • voilà, c'est toutnou, tot ziens • bon, eh bien, au revoir -
19 nu
nu1〈 bijwoord〉1 [algemeen] maintenant2 [m.b.t. een voorafgaand woord] donc♦voorbeelden:wat nu weer? • quoi encore?wat nu? • et maintenant?nu en dan • de temps à autretot nu (toe) • jusqu'à présentvan nu af aan • désormaisvan nu tot volgend jaar • d'ici à l'année prochainehet nu • le présentnu ben ik klaar • me voilà prêtnu eens … dan weer • tantôt … tantôtreeds van nu af aan • d'ores et déjà————————nu2〈 voegwoord〉♦voorbeelden:1 nu ik dat weet, ben ik gerust • maintenant que je sais cela, je suis rassuré————————nu31 [als aansporing, aandrang] alors2 [m.b.t. verbazing, ongeloof] ça alors, eh!6 [m.b.t. de voortzetting, beëindiging] bon♦voorbeelden:1 stil nu toch! • tais-toi (donc)!waar zat je nu? • où étais-tu (donc)?2 hoe kan dat nu? • comment est-ce possible?3 wie komen er nu precies? • qui vient au juste?4 de mensen zijn nu eenmaal zo • que voulez-vous, les gens sont comme çanu ja, wat dan nog? • enfin oui, et alors?5 hoe kun je dat nu doen? • franchement, comment peux-tu faire cela?6 nu, om weer op ons onderwerp te komen • bon, pour en revenir à nos moutons -
20 sedert
- 1
- 2