-
1 spikkel
point -
2 stip
point -
3 aanknopingspunt
point de contact -
4 gezichtspunt
point de vue -
5 standpunt
point de vue -
6 punt
♦voorbeelden:een punt van overeenkomst • un point communeen punt van overweging • un sujet de réflexionhet dode punt • le point morthet kritieke punt • le point critiqueéén van de mooiste punten van ons land • un des plus beaux endroits de notre payseen teer punt aanroeren • toucher un point sensiblezijn zwakke punt • son point faiblepunten sparen • garder des timbres-primeergens een punt achter zetten • mettre le point final à qc.punt, uit! • un point c'est tout!op het punt staan iets te gaan doen • être sur le point de faire qc.〈 beurswezen〉 de aandelen X zijn drie punten gestegen • les actions X ont gagné trois points en BourseII 〈 het〉♦voorbeelden:1 ergens een punt van maken • faire toute une affaire de qc.punt voor punt • point par pointgeen punt! • pas de problème!III 〈de〉♦voorbeelden:de punt van een potlood • la pointe d'un crayoneen punt van de taart • un morceau de tartede punt van de tafel • le coin de la tablehij zat op de punt, het puntje van zijn stoel • 〈 letterlijk〉 il était assis à l'extrémité de sa chaise; 〈 figuurlijk〉 il était tout ouïe -
7 standpunt
♦voorbeelden:van standpunt veranderen • changer d'aviszich op een standpunt stellen • adopter un point de vuezich op het standpunt stellen, dat … • être d'avis que … -
8 houvast
♦voorbeelden: -
9 oogpunt
♦voorbeelden:uit het oogpunt van • du point de vue de -
10 staan
1 [m.b.t. personen, dieren] être debout2 [op steunpunten rusten] se trouver3 [in een toestand, hoedanigheid zijn] être4 [passen, kleden] aller (à qn.)5 [opgetekend, gedrukt zijn] figurer6 [+ op; + onbepaalde wijs][weldra zullen] être sur le point (de)7 [gericht zijn] être dirigé (vers)8 [bij voortduring met iets bezig zijn] être en train (de)10 [stilstaan] rester immobile11 [onaangeroerd zijn] rester intact12 [niet wijken] résister (à)♦voorbeelden:ga er maar aan staan! • essaie un peu!gaan staan • se leverergens aan gaan staan • attaquer qc.ergens onverwacht voor komen te staan • se trouver subitement confronté à qc.iemand laten staan • laisser qn. deboutik kan niet lezen wat daar staat • je ne peux pas lire ce qui est écritovereind staan • se tenir deboutrechtop staan • se tenir droit〈 figuurlijk〉 achter iets staan • soutenir qc.die gebeurtenis staat geheel op zichzelf • cet événement est totalement isoléje staat op mijn tenen • tu me marches sur le piedop zijn tenen staan • être sur la pointe des pieds〈 figuurlijk〉 voor iemand staan • défendre la cause de qn.voor zijn mening staan • défendre son opinion〈 figuurlijk〉 ergens alleen voor staan • être seul face à qc.de kerk staat midden in het dorp • l'église se trouve au milieu du villagedeze stoel staat op drie poten • cette chaise repose sur trois piedshet eten staat op tafel • le repas est sur la tablealleen staan • être seulde kansen staan goed • les chances sont bonneshet water staat hoog • la marée est hauteleeg staan • être inoccupéde bloemen staan er mooi bij • les fleurs sont belleshaar gezicht staat vrolijk • elle a un visage réjouihet staat geschreven • c'est écriter goed bij staan • prospérerzoals de zaken ervoor staan • au point où en sont les chosesergens middenin staan • participer activement à qc.〈 figuurlijk〉 iemand na staan • être proche de qn.buiten iets staan • être en dehors de qc.in zijn twee staan • être en secondezij staat derde in het klassement • elle est troisième au classementde tranen staan hem in de ogen • il a les larmes aux yeuxonder iemand staan • être sous les ordres de qn.de verwarming staat op 18° • le chauffage est à 18°ergens sceptisch tegenover staan • être sceptique à l'égard de qc.7 staat tot 14 als 8 staat tot 16 • 7 est à 14 ce que 8 est à 16dat stáát niet • ça ne va pasdat kapsel staat u goed • cette coiffure vous va bienhet staat niet in van Dale • (le) Van Dale ne le mentionne paswat staat er in de krant? • qu'y a-t-il dans le journal?het staat op haar naam • c'est à son nom7 de zon staat 's middags op deze kamer • l'après-midi, le soleil donne dans cette pièceergens van staan kijken • être très étonné par qc.staan luisteren • être en train d'écouterzich staan te vervelen • s'ennuyerze staat al een uur te wachten • ça fait une heure qu'elle attend(iets) tot staan brengen • arrêter (qc.)sta of ik schiet! • halte ou je tire!laat staan dat … • sans parler de …zijn eten laten staan • ne pas toucher à son repasde alcohol laten staan • ne plus boire (d'alcool)zijn baard laten staan • se laisser pousser la barbeer staat nog wat van gisteren • il en reste encore un peu d'hier12 ervoor staan • être prêt à affronter qc.zij staat voor niets • elle ne recule devant rienhij staat op goede manieren • il exige de bonnes manièreser staat heel wat te doen • il y a encore beaucoup à fairezij ziet hem niet staan • il n'existe pas pour elle -
11 toe
toe1〈 bijwoord〉1 [in de richting naar; gericht naar] vers2 [m.b.t. een bijvoeging] en plus♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ergens naar toe willen • vouloir en venir à qc.met de rug naar de zon toe • le dos tourné au soleil2 en nog een grote bek toe! • et en plus, ça rouspète!al kreeg ik geld toe • même si on me donnait de l'argenthopjesvla toe • de la crème au caramel comme dessert¶ ik was blij toe dat het eerder afgelopen was • j'étais drôlement soulagé que ce soit fini plus tôtwaar dient dat toe? • à quoi cela sert-il?er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niet(s) toe • cela n'a aucun rapportaan iets toe komen • en arriver à qc.er (na) aan toe zijn om … • 〈 zover zijn〉 en être arrivé au point de …; 〈 op het punt staan〉 être sur le point de …aan vakantie toe zijn • avoir vraiment besoin de vacances————————toe21 [vooruit] allons!2 [alstublieft] je t'en supplie, je vous en supplie4 [kom kom] allons, allons♦voorbeelden:1 toe, doe niet zo mal • allons, n'exagère pas2 nee, alsjeblieft niet, toe • non, je t'en supplie3 toe nou, wou je me dat wijsmaken? • à d'autres! tu voulais me faire croire ça?¶ toe maar! • ho! ho! -
12 zwak
zwak1〈 het〉♦voorbeelden:1 iemand in zijn zwak tasten • prendre qn. par son point faible2 een zwak voor iemand of iets hebben • avoir un faible pour qn. ou qc.————————zwak2♦voorbeelden:een zwakke helling • une pente douceeen zwak karakter • un caractère faibleeen zwakke maag hebben • avoir l'estomac délicatin een zwak ogenblik • dans un moment de faiblessehet zwakke punt in een betoog • le point faible d'une argumentationzwak maken • affaiblirzwak worden • s'affaiblirzwak zijn in iets • être faible en qc.de zieke is nog zwak op zijn benen • le malade est encore faible sur ses jambes -
13 steek
-
14 aanhechtingsplaats
aanhechtingsplaats, aanhechtingspunt -
15 aanknopingspunt
♦voorbeelden: -
16 aanrakingspunt
-
17 centraal
♦voorbeelden:centrale inkooporganisatie • centrale d'achatcentrale verwarming • chauffage centralcentraal inkopen • centraliser les achatstwee lezingen waarbij het automatisme centraal staat • deux conférences centrées sur l'automatisme〈 figuurlijk〉 iets centraal stellen • donner la priorité à qc.de toestellen worden centraal bediend • les appareils se commandent à partir d'un point central -
18 een gevoelige, zere plek
een gevoelige, zere plek -
19 een standpunt innemen
een standpunt innemen -
20 er (na) aan toe zijn om …
er (na) aan toe zijn om …〈 zover zijn〉 en être arrivé au point de …; 〈 op het punt staan〉 être sur le point de …
См. также в других словарях:
point — 1. (poin ; le t se lie : un poin t important ; au pluriel, l s se lie : des points z importants) s. m. 1° Douleur qui point, qui pique. 2° Piqûre que l on fait dans l étoffe avec une aiguille enfilée d un fil. 3° Nom donné à certains… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Point — Point, n. [F. point, and probably also pointe, L. punctum, puncta, fr. pungere, punctum, to prick. See {Pungent}, and cf. {Puncto}, {Puncture}.] 1. That which pricks or pierces; the sharp end of anything, esp. the sharp end of a piercing… … The Collaborative International Dictionary of English
Point — may refer to the following: Contents 1 Business and finance 2 Engineering 3 Entertainment … Wikipedia
point — [point] n. [OFr, dot, prick < L punctum, dot, neut. of punctus, pp. of pungere, to prick (< IE base * peuĝ , *peuk̑, to prick, jab > Ger fichte, spruce tree, L pugil, boxer, pugnus, fist); also < OFr pointe, sharp end < ML puncta… … English World dictionary
Point — hat verschiedene Urspünge: Inhaltsverzeichnis 1 Bedeutung im Deutschen 2 Verwendung in Begriffen französischen und englischen Ursprungs 3 Einzelnachweise 4 Si … Deutsch Wikipedia
point — n 1: a particular detail, proposition, or issue of law; specif: point of error 2: any of various incremental units used in measuring, fixing, or calculating something: as a: a unit used in calculating a sentence by various factors (as aggravating … Law dictionary
point — ► NOUN 1) the tapered, sharp end of a tool, weapon, or other object. 2) a particular spot, place, or moment. 3) an item, detail, or idea in a discussion, text, etc. 4) (the point) the most significant or relevant factor or element. 5) advantage… … English terms dictionary
point — Point, ou Poinct, Sermoni vernaculo additur ad maiorem negationis expressionem. Je n iray point, id est, Non ibo, quasi dicas, Ne punctum quidem progrediar vt eam illo. Il n y est poinct, id est, Non est illic, quasi illius ne punctum quidem ibi… … Thresor de la langue françoyse
Point — (point), v. t. [imp. & p. p. {Pointed}; p. pr. & vb. n. {Pointing}.] [Cf. F. pointer. See {Point}, n.] 1. To give a point to; to sharpen; to cut, forge, grind, or file to an acute end; as, to point a dart, or a pencil. Used also figuratively; as … The Collaborative International Dictionary of English
Point — 〈[ poɛ̃:] m. 6〉 1. 〈Kart.〉 Stich 2. 〈Würfelspiel〉 Auge [frz., „Punkt“ <lat. punctum, „Punkt, Stich“] * * * Point [po̯ɛ̃: ], der; s, s [frz. point < lat. punctum, ↑ Punkt]: 1. a) … Universal-Lexikon
point — [n1] speck bit, count, dot, fleck, flyspeck, full stop, iota, mark, minim, mite, mote, notch, particle, period, scrap, stop, tittle, trace; concepts 79,831 point [n2] specific location locality, locus, place, position, site, situation, spot,… … New thesaurus