-
81 bloody
adj. bloederig; verschrikkelijk--------v. bloedachtig; bloeddorstigbloody1[ bluddie] 〈 bloodiness〉1 bloedachtig ⇒ bloed-, bloedrood; bebloed♦voorbeelden:♦voorbeelden:that's a bloody shame • dat is een grof schandaal————————bloody2〈 bijwoord〉 〈vooral Brits-Engels; informeel〉1 verdomd ⇒ verdraaid, erg♦voorbeelden:not bloody likely! • je zuster!, geen kwestie van!you're bloody well right • je hebt nog gelijk ook -
82 book
n. boek; notitieboek; bundel--------v. boeken; bespreken; noterenbook1[ boek]5 (schrijf)boek ⇒ schrift, blocnote♦voorbeelden:be always at one's books • altijd met zijn neus in de boeken zittenswear on the Book • de eed op de bijbel afleggen4 book of words • tekstboek, libretto7 make/keep (a) book • wedmakelen, bookmaker zijn¶ bring someone to book for something • iemand voor iets rekenschap laten afleggen; iemand zijn gerechte straf doen ondergaanclosed book • gesloten boekread someone like a book • iemand volkomen door hebben〈 informeel〉 throw the book (of rules) at someone • iemand maximum straf toebedelen; iemand de les lezenby the book • volgens het boekje/de voorschriftenin my book • volgens mij, mijns inziensII 〈meervoud; the〉1 de boeken ⇒ kasboek, kantoorboek, journaal2 boek ⇒ register, (leden)lijst♦voorbeelden:on the books • ingeschreven, lid¶ open the books • de boeken (her)openen, de intekening openstellen————————book21 een plaats bespreken ⇒ een kaartje nemen, reserveren♦voorbeelden:1 book through • een doorgaand reisbiljet/kaartje nemenbook for Australia • passage boeken naar AustraliëII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 boeken ⇒ reserveren, bestellen, engageren2 inschrijven ⇒ registreren, noteren♦voorbeelden:1 book a passage • passage/overtocht boekenbook someone through • iemand een doorgaand reisbiljet geven2 book an order • een bestelling noteren/opnemenbook the guests in • de gasten (in het register) inschrijven -
83 bottom
adj. onderst--------n. bodem; achterwerk, zitvlak; zitvlak van stoel--------v. oprichten; bouwen; vestigenbottom1[ bottəm] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:go to the bottom • zinkensend to the bottom • in de grond boren, kelderenknock the bottom out of something • iets waardeloos/krachteloos makenreach/touch bottom • het laagste punt bereikenbottom up • onderste bovenat the bottom of the mountain/the stairs • aan de voet van de berg/trapfrom the bottom up • van bij het begin, helemaal (opnieuw)the bottom of the garden • achterin de tuinthe bottom of the social ladder • onderaan de sociale ladder¶ get to the bottom of the heap • tot de verliezers/mislukkelingen (gaan) behoren〈 informeel〉 bottoms up! • ad fundum!at bottom • eigenlijk, in wezentell me who is at the bottom of this • zeg me wie hier verantwoordelijk voor isI'll get to the bottom of this • ik ga dit helemaal uitzoeken————————bottom21 onderste ⇒ laatste, laagste♦voorbeelden: -
84 dab
n. aanraking; klop, lichte slag; een klein beetje; weinig; "specialist"; een soort vis--------v. licht kloppen, licht aanraken; licht inwrijvendab1[ dæb] 〈meervoud: in betekenis I 0.4 ook dab〉2 lik(je) ⇒ kwast(je), hoopje♦voorbeelden:2 a dab of paint/butter • een likje verf/boter————————dab2〈 dabbed〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 dab on • (zachtjes) aan/opbrengen -
85 demob
n. demobiliseren (uit het leger bevrijden)demob1[ die:mob] 〈zelfstandig naamwoord; ook attributief〉 〈 verkorting〉 [demobilization] 〈Brits-Engels; informeel〉————————demob2 -
86 fair
adj. billijk, eerlijk; behoorlijk; blond; mooi, net; kermis, markt--------adv. eerlijk; behoorlijk; in het geheel (spreektaal)--------n. (jaar)markt, tentoonstellingfair1[ feə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beurs ⇒ (jaar)markt, tentoonstelling————————fair2〈bijvoeglijk naamwoord; fairness〉1 eerlijk ⇒ redelijk, geoorloofd2 behoorlijk ⇒ bevredigend, redelijk♦voorbeelden:fair game • wild waarop gejaagd mag worden; 〈 figuurlijk〉 gemakkelijke prooi 〈 bijvoorbeeld voor kritiek〉get a fair hearing • een eerlijk proces krijgenby fair means or foul • met alle/geoorloofde en ongeoorloofde middelenfair play • fair play, eerlijk spel 〈 ook figuurlijk〉〈 informeel〉 fair enough! • dat is niet onredelijk!, okay!the fair sex • het schone geslacht————————fair3〈 bijwoord〉2 beleefd ⇒ hoffelijk, netjes3 precies ⇒ pal, net♦voorbeelden:1 play fair • eerlijk spelen, integer zijn -
87 form
n. vorm; figuur; gewoonte; formulier (ook in computers); konditie; geestesgesteldheid; klas; ceremonie; gedrag; order; regeling; pasvorm; (in computers) formulier--------v. maken, vormen; ontwerpen; scheppen; redden, halen; voorbereidenform1[ fo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (verschijnings)vorm ⇒ gedaante, silhouet2 vorm ⇒ soort, systeem3 vorm(geving) ⇒ opzet, presentatiewijze7 manier ⇒ wijze, vorm♦voorbeelden:cursing is bad form • vloeken is onbehoorlijktrue to form • geheel in stijl, zoals gebruikelijk6 in form • in vorm/goede conditiebe on form, be in great form • goed op dreef zijn————————form21 zich vormen ⇒ verschijnen, zich ontwikkelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vormen ⇒ modelleren, vorm geven♦voorbeelden:form an example to someone • iemand tot voorbeeld dienen/zijnform an opinion • zich een oordeel vormenform (a) part of • deel uitmaken van -
88 head
adj. belangrijkste, hoofdzaak--------n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes--------v. leiden, aan het hoofd staan; afstotenhead1[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉♦voorbeelden:have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉head first/foremost • voorovertaller by a head • een kop groterget/take something into one's head • zich iets in het hoofd zettenthe success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegenput one's heads together • de koppen bij elkaar stekenput something into someone's head • iemand iets suggererenthat is above/over my head • dat gaat boven mijn peta head for mathematics • een wiskundeknobbeloff/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand3 heads or tails? • kruis of munt?4 £1 a head • £1 per persooncome to a head • een kritiek punt bereikenbang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopenhead over ears/heels • tot over zijn orenfrom head to foot • van top tot teenbury one's head in the sand • de kop in het zand stekenI could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopenkeep one's head above water • het hoofd boven water houdenbeat/knock someone's head off • iemand totaal verslaanbite/snap someone's head off • iemand afsnauweneat one's head off • eten als een wolf〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpenhold one's head high • z'n hoofd niet laten hangenkeep one's head • zijn kalmte bewarenkeep one's head down • zich gedekt houdenlaugh one's head off • zich een ongeluk lachenscream/shout one's head off • vreselijk tekeergaanhave one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijnshe could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een centbe promoted over one's head • gepasseerd worden————————head21 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten♦voorbeelden:the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden→ head for head for/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie→ head off head off/ -
89 jolly
adj. vrolijk--------adv. heel; drommels--------v. blij maken, opbeuren; doordraaien; iemand begunstigen om bij hem in een goed blaadje te komenjolly1[ dzjollie] 〈bijvoeglijk naamwoord; jollily〉♦voorbeelden:Jolly Roger • piratenvlag————————jolly2〈werkwoord; jollied〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:1 jolly along/up • zoet houden, bepratenjolly someone into something • iemand tot iets overhalen————————jolly3〈 bijwoord〉 〈Brits-Engels; informeel〉1 heel ⇒ zeer, f, aardig♦voorbeelden:1 a jolly good fellow • een beste/patente kerelhave jolly good luck • boffenjolly miserable • erg beroerdyou jolly well will! • en nou en of je het doet! -
90 kip
n. dutje (slang); slaapplaats, bed; eenvoudig logement; maffen (slang)--------v. maffen; gaan maffen; gaan slapenkip11 slaapplaats ⇒ logement, bed————————kip2〈werkwoord; kipped〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
91 ladder
n. ladder; ladder (in kous)--------v. ladderen (v. kous); een ladder krijgen (in kous); met ladder omhoog brengen; ladders aanbrengenladder1[ lædə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————ladder2〈 werkwoord〉 〈 Brits-Engels〉 -
92 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
93 peg
n. tentharing; pin; kapstok--------v. ophangen aan een haakje/kapstok; vastpennen (met een tentharing)peg1[ peg] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pin ⇒ pen, plug♦voorbeelden:5 the meeting was used as a peg to hang their complaints on • de vergadering werd gebruikt als voorwendsel om te kunnen klagenbuy clothes off the peg • confectiekleding kopen→ square square/————————peg2〈 pegged〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vastpennen ⇒ vastpinnen/pluggen♦voorbeelden:he's hard to peg down • je krijgt moeilijk vat op hem→ peg out peg out/ -
94 penny
n. "cent"; penny1 penny ⇒ stuiver, cent, duit♦voorbeelden:a penny for your thoughts • wat gaat er in je om?〈 spreekwoord〉 penny wise, pound foolish • sommige mensen zijn zuinig als het om kleine bedragen gaat, terwijl ze grote bedragen over de balk gooien〈 spreekwoord〉 take care of the pence and the pounds will take care of themselves • wie een penning niet acht, krijgt over een gulden geen macht〈Brits-Engels; informeel〉 the penny has dropped • ik 〈enz.〉〈Brits-Engels; informeel〉 two/ten a penny • twaalf/dertien in een dozijn〈 spreekwoord〉 in for a penny, in for a pound • wie aan boord is, moet meevaren; wie A zegt, moet ook B zeggen heb het door, ik snap 'm -
95 pitch
n. hoogte van een toon; teer; worp van een bal; helling; waar zaken gedaan worden; (in computers - printers) het aantal tekens per inch--------v. gooien; opslaan; stampen; stortenpitch11 worp8 pek♦voorbeelden:————————pitch2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen afhellen/aflopen 〈 dak〉♦voorbeelden: -
96 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
97 roneo
-
98 stage
n. etappe, stadium; toneel; traject; halte; wagen--------v. opvoeren, ten tonele brengen; organiserenstage1[ steedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 podium ⇒ platform, toneel♦voorbeelden:be on the stage • aan het toneel verbonden zijn3 at this stage • op dit punt, in dit stadiumin stages • gefaseerdset the stage for • de weg bereiden voor————————stage2〈 werkwoord〉 -
99 wireless
adj. draadloos--------n. radio; radiotelegrafie--------v. draadlooswireless11 radiotelegrafie/telefonie ⇒ draadloze telegrafie/telefonie♦voorbeelden:1 (send a message) by wireless • (een boodschap) radiotelefonisch/telegrafisch (verzenden)2 on/over the wireless • op/via de radio————————wireless2♦voorbeelden:wireless telephone • radiotelefoon -
100 worship
n. aanbidding; cultus, eredienst; gebed; het werk van god--------v. aanbidden; bidden; het werk van god; iemand vererenworship1[ wə:sjip] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————worship2〈 worshipped〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
brits-engels+ook
Страницы