-
1 blunder
n. blunder, grove fout--------v. grove fout maken; heen en weer bewegen; struikelenblunder1[ blundə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 blunder ⇒ flater, miskleun♦voorbeelden:1 make a blunder • een bok schieten, een flater slaan————————blunder2〈 werkwoord〉1 blunderen ⇒ een stomme fout begaan/maken, een flater slaan2 strompelen ⇒ (voort)sukkelen, zich onhandig voortbewegen♦voorbeelden:2 blunder on • voortsukkelen, voortstrompelenhe blundered through the poem • hij worstelde zich moeizaam door het gedichtblunder into a tree • tegen een boom opknallenblunder (up)on something • tegen iets aanlopen, door toeval/geluk iets vinden -
2 dodder
v. beven (ouderdom, zwakte), trillen (van angst)[ doddə]♦voorbeelden: -
3 hobble
v. mank zijn; bij elkaar bindenhobble1[ hobl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hobble2〈 werkwoord〉 -
4 lurch
n. ruk, plotselinge slinger(ing); verlies van advies--------v. in de steek laten; slingeren, plotseling opzij schietenlurch1[ lə:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————lurch2〈 werkwoord〉 -
5 pitch
n. hoogte van een toon; teer; worp van een bal; helling; waar zaken gedaan worden; (in computers - printers) het aantal tekens per inch--------v. gooien; opslaan; stampen; stortenpitch11 worp8 pek♦voorbeelden:————————pitch2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen afhellen/aflopen 〈 dak〉♦voorbeelden: -
6 trail
n. spoor, baan, pad--------v. slepen, loshangen; achterliggen; nasporen, volgentrail1[ treel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slier(t) ⇒ stroom, rij♦voorbeelden:blaze a trail • 〈 figuurlijk〉de weg banen, baanbrekend werk verrichten————————trail21 slepen ⇒ slieren, loshangen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen ⇒ sleuren, slieren2 nasporen ⇒ volgen, schaduwen -
7 stumbling
n. struikelen, strompelen
См. также в других словарях:
Stolpern — Stolpern, verb. regul. neutr. welches das Hülfswort seyn erfordert, im Gehen anstoßen und dadurch aus dem Gleichgewichte gebracht werden, in der edlern Schreibart straucheln. Im Gehen stolpern, Es stolpert auch wohl ein gutes Pferd. Über einen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
strampeln — »mit den Beinen zappeln« (besonders von Kleinkindern): Das im Hochd. seit dem 15. Jh. bezeugte Verb ist wohl eine Iterativbildung zu mnd. strampen (oberd. strampfen) »mit den Füßen stampfen«. Vgl. auch mnd. strumpeln, niederl. strompelen… … Das Herkunftswörterbuch