-
1 voter
voter [vottee]1 stemmen♦voorbeelden:voter à droite, à gauche • rechts, links stemmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) goedkeuren, aannemen [dmv stemming]2) stemmen -
2 scrutin
scrutin [skruutẽ]〈m.〉♦voorbeelden:scrutin de liste • (het) stemmen op een lijstrésultat du scrutin • stembusuitslagscrutin majoritaire • verkiezing bij meerderheid van stemmenvoter au scrutin secret • geheim stemmendépouiller le scrutin • de stemmen tellen→ tourm2) stembus -
3 accorder
accorder [aakordee]1 in overeenstemming brengen ⇒ doen overeenstemmen, overeenbrengen2 toegeven ⇒ toestemmen, erkennen3 verlenen ⇒ toestaan, toekennen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v2) toegeven, toestemmen3) verlenen4) toekennen [waarde, belang]5) stemmen [muziek] -
4 correspondre
correspondre [korrespõdr]1 〈+ à〉overeenkomen, -stemmen (met) ⇒ beantwoorden (aan), kloppen (met)3 〈+ avec〉 (met elkaar) corresponderen ⇒ in briefwisseling zijn, staan (met elkaar), briefwisseling houden (met elkaar)♦voorbeelden:1 cela lui correspond bien • dat is typisch iets voor hem, haarvotre théorie ne correspond à rien • uw theorie mist iedere grondslagcela ne correspond à rien • dat stelt niets voor1 met elkaar overeenkomen, -stemmen2 met elkaar in verbinding staan, verbonden zijn1. v(à)2. correspondre (avec)v(à)3. se correspondrev(à) -
5 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
6 partage
partage [paartaazĵ]〈m.〉2 aandeel♦voorbeelden:sans partage • onverdeeld, zonder terughoudingavoir en partage, avoir reçu en partage • begiftigd zijn met→ lignem1) verdeling2) aandeel3) staking [stemmen] -
7 abstention
abstention [aapstãsjõ]〈v.〉1 onthouding ⇒ niet-inmenging, (het) niet-stemmenfonthouding, afzijdige houding, niet-inmenging -
8 accord
accord [aakor]〈m.〉1 overeenstemming ⇒ harmonie, eensgezindheid2 overeenkomst ⇒ schikking, vergelijk3 goedkeuring ⇒ toestemming, instemming♦voorbeelden:tomber, se mettre d' accord • het eens wordenmettre d' accord • tot overeenstemming brengend' accord 〈 informeel〉, d' acc. • in orde, okayaccord de principe • beginselakkoordaccord sur les salaires • loonakkoordaccord sectoriel • deelakkoordconclure, passer un accord • een akkoord sluiten1. m2) overeenkomst3) goedkeuring4) akkoord, samenklank [muziek]2. d'accordinterjgoed, in orde, okee -
9 bruit
bruit [brŵie]〈m.〉1 geluid ⇒ ge(d)ruis, lawaai3 ophef ⇒ drukte, opzien4 ruis♦voorbeelden:bruit de chaînes • gerammel van ketenenbruit de ferraille • gekletter, gerinkelbruit de l'orage, du tonnerre • gerommel van het onweer, van de donderbruit des voix • gegons van de stemmenbruits cardiaques • hartruisà grand bruit • met veel lawaaiau bruit de • bij het horen (van het nieuws) vanmauvais bruit • lasterpraatjele bruit court que • het gerucht gaat datfaire, mener grand bruit de qc. • veel ophef over iets makenm1) geluid2) gerucht3) lawaai, drukte4) ruis -
10 citoyen
citoyen [sietwaajẽ],citoyenne [sietwaajen]〈m., v.〉♦voorbeelden:1 accomplir son devoir de citoyen • zijn burgerplicht vervullen, stemmencitoyen d'honneur • ereburgercitoyen du monde • wereldburgerm (f - citoyenne) -
11 descendre
descendre [dessãdr]1 naar beneden gaan, komen ⇒ afdalen, zakken, aflopen2 uit-, afstappen ⇒ afstijgen, van boord gaan3 gaan (naar, in)♦voorbeelden:descendre d' un arbre • uit een boom klimmendescendre dans le détail, jusqu'aux détails • in bijzonderheden tredendescendre de la voiture • uit de auto stappendescendre chez son oncle • bij zijn oom gaan logerendescendre dans le Midi • naar het zuiden gaanla police est descendue dans le café • de politie heeft een inval in het café gedaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afgaan ⇒ afdalen, aflopen, afzakken2 naar beneden brengen ⇒ laten zakken, lager hangen♦voorbeelden:v1) afdalen, zakken, aflopen2) uitstappen3) gaan (naar, in)6) laten zakken, lager hangen7) neerschieten8) doden -
12 dilater
dilater [dielaatee]♦voorbeelden:→ rate1 uitzetten ⇒ wijder, ruimer worden♦voorbeelden:→ rate1. v1) doen uitzetten, verwijden2) verheugen, verblijden2. se dilaterv1) uitzetten, ruimer worden -
13 disposer
disposer [diespoozee]1 beslissen ⇒ beschikken, maatregelen nemen♦voorbeelden:vous pouvez disposer • u kunt (wel) gaan→ hommeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (rang)schikken ⇒ ordenen, opstellen♦voorbeelden:1 zich klaarmaken (om) ⇒ zich voorbereiden, op het punt staan (om te)1. v1) beslissen, maatregelen nemen2. se disposer (à)v -
14 éclat
éclat [eeklaa]〈m.〉1 pracht ⇒ schittering, glans2 scherf ⇒ splinter, spaan3 hels lawaai ⇒ geschreeuw, geschater♦voorbeelden:sans éclat • onopvallendbriser en éclats • aan diggelen smijtenpartir d'un grand éclat de rire • in luid geschater uitbarstenéclats de voix • luide, opgewonden stemmenrire aux éclats • schaterlachensans éclat • zonder veel ophef→ coupm1) pracht, glans2) splinter, spaan3) hels lawaai4) schandaal -
15 élection
élection [eeleksjõ]〈v.〉1 keuze ⇒ keus, (het) kiezen2 verkiezing ⇒ stemming, (het) kiezen, (het) stemmen♦voorbeelden:le peuple d'élection • het uitverkoren volk (Gods)élection indirecte • getrapte verkiezingélections législatives • parlementsverkiezingenélection partielle • tussentijdse verkiezingf1) keuze2) verkiezing -
16 éloigné
éloigné [eelwaanjee]1 verwijderd ⇒ afgelegen, ver♦voorbeelden:ne pas être éloigné de croire • geneigd zijn te denkenêtre fort éloigné de consentir • allesbehalve genegen zijn om toe te stemmenrécit éloigné de la vérité • verhaal dat de werkelijkheid geweld aandoetvilles éloignées de 50 kilomètres • steden die op 50 kilometer (afstand) van elkaar liggenadjverwijderd, ver, afgelegen -
17 levé
-
18 majorité
majorité [maazĵorrietee]〈v.〉♦voorbeelden:la majorité des gens • het merendeel van de mensenles partis de la majorité • de meerderheidspartijenla majorité des trois quarts • een drievierde meerderheidmajorité silencieuse • zwijgende meerderheidà la majorité des voix • bij meerderheid van stemmenen majorité • voor het merendeelf2) meerderheid, merendeel -
19 mécontenter
-
20 oratoire
oratoire1 [orraatwaar]〈m.〉————————oratoire2 [orraatwaar]1 redekunstig ⇒ redekundig, oratorisch, retorisch♦voorbeelden:joute oratoire • steekspel met woorden〈 retorica〉 précautions oratoires • handige retorische wendingen 〈 om de toehoorders gunstig te stemmen〉adjoratorisch, retorisch
См. также в других словарях:
Stemmen — bezeichnet: einen Vorgang beim Gewichtheben einen umgangssprachlichen Ausdruck für Geschlechtsverkehr, siehe Stenz im Bauwesen: Abtragen von Material durch Schlag, siehe Stemmen (Bautechnik) Stemmen (Landkreis Rotenburg), eine Gemeinde in der… … Deutsch Wikipedia
stemmen — stemmen: Das altgerm. Verb mhd. stemmen, mniederl. stemmen, aengl. forstemman, schwed. stämma bedeutet eigentlich »zum Stehen bringen, hemmen«, auch »steif machen«. Es steht neben mhd. ‹ge›stemen, ahd. gistemēn, gistemōn »Einhalt tun« (dazu ↑… … Das Herkunftswörterbuch
stemmen — Vsw std. (8. Jh., Form 14. Jh.), spmhd. stemmen Stammwort. Aus g. * stam(m) eja Vsw., auch in anord. stemma, ae. (fre)stemman. Die Herkunft ist unklar, da mehrere Vergleichsmöglichkeiten vorliegen. In der Bedeutung stauen scheint mhd. stemen, ahd … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Stemmen [1] — Stemmen, 1) einen Baumstamm abhauen od. der Quere nach theilen; 2) das zu Bauholz bestimmte Holz im Walde schlagen lassen; 3) so v.w. Meiseln; 4) einen Gegenstand steif gegen einen andern drücken; 5) etwas auf diese Art dadurch unterstützen, daß… … Pierer's Universal-Lexikon
Stemmen [2] — Stemmen, Dorf, s. Nordstemmen … Pierer's Universal-Lexikon
Stemmen — Stemmen, s. Leibesübungen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Stemmen — Stêmmen, Stêmpe, Stêmpel, S. in Stä … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
stemmen — V. (Mittelstufe) etw. oder sich gegen etw. drücken Beispiele: Sie stemmte die Ellbogen in die Knie. Er hat sich gegen die Wand gestemmt … Extremes Deutsch
stemmen — hochheben; aufheben; wuchten; heben; anheben; hieven; hochziehen * * * stem|men [ ʃtɛmən]: 1. <tr.; hat a) indem man die Arme langsam durchstreckt, mit großem Kraftaufwand über den Kopf bringen, in die Höhe drücken … Universal-Lexikon
stemmen — stẹm·men; stemmte, hat gestemmt; [Vt] 1 etwas stemmen etwas mit viel Kraft über den Kopf nach oben drücken <Gewichte stemmen> 2 etwas / sich irgendwohin stemmen etwas / sich (meist mit viel Kraft) gegen etwas drücken: sich gegen die Tür… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Stemmen — Infobox Ort in Deutschland Name = Stemmen Wappen = Wappen Stemmen.gif lat deg = 53 |lat min = 13 |lat sec = 0 lon deg = 09 |lon min = 33 |lon sec = 00 Lageplan = Bundesland = Niedersachsen Landkreis = Rotenburg (Wümme) Samtgemeinde = Fintel Höhe … Wikipedia