-
21 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
22 recueillir
recueillir [rəkujjier]1 ver-, inzamelen ⇒ bijeenbrengen, opvangen2 opnemen ⇒ ontvangen, herbergen3 erven♦voorbeelden:recueillir des fonds • geld inzamelenrecueillir le fruit d'une bonne action • de vruchten plukken van een goede daadrecueillir des renseignements • inlichtingen inwinnenrecueillir 100.000 voix • 100.000 stemmen krijgenv1) verzamelen, bijeenbrengen2) opvangen3) opnemen4) ontvangen5) erven -
23 reporter
reporter1 [rəporter]〈m.〉————————reporter2 [rəportee]♦voorbeelden:3 zich wenden (tot) ⇒ raadplegen, naslaanm -
24 serrer
serrer [serree]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)drukken ⇒ (stevig) vasthouden, klemmen2 dicht op, bij, tegen elkaar zetten ⇒ op elkaar drukken, vastdraaien ⇒ 〈 boekwezen, tekst〉 inschikken4 vlakbij komen ⇒ in het nauw drijven, wegdrukken♦voorbeelden:serrer qn. dans ses bras • iemand in de armen sluiten, omarmenserrer qn. à la gorge • iemand bij de keel grijpen, wurgenserrer les poings • zijn vuisten ballenserrer son sujet • bij zijn onderwerp blijvenserrer une traduction, un texte • zeer nauwkeurig vertalen4 serrer sa droite • uiterst rechts rijden, meer naar rechts rijdenserrer qn. de près • iemand op de hielen zittenserrer de près un problème • diep ingaan op een probleem1 dichter bij elkaar gaan zitten ⇒ opschuiven, opschikkenv1) voorsorteren2) vastdruk-ken7) opbergen -
25 suffrage
suffrage [suufraazĵ]〈m.〉1 stem ⇒ votum, suffrage♦voorbeelden:suffrage indirect • trapsgewijze verkiezingsuffrage restreint • beperkt (algemeen) kiesrechtsuffrage universel • algemeen kiesrecht¶ rallier tous les suffrages • alle stemmen op zich verenigen, de algemene instemming verkrijgenm1) stem2) stemming3) goedkeuring, bijval -
26 ton
ton1 [tõ]〈m.〉3 tint ⇒ toon, kleur(schakering), hoofdkleur4 toon ⇒ stijl, manier (van optreden), (spreek)trant♦voorbeelden:ton frappé • accentsur tous les tons • in alle toonaarden, op alle mogelijke manierenton de voix familier • gewone toon, bekende stemfaire baisser le ton à qn. • iemand een toontje lager laten zingen(faire) chanter sur un autre ton • uit een ander vaatje (laten) tappenélever, hausser le ton • zijn, haar stem verheffenne le prenez pas sur ce ton • sla niet zo'n (hoge) toon aan, neem het niet zo hoog opton majeur, mineur • grote, kleine hele toonton principal d'un morceau • grondtoon van een muziekstukse mettre dans le ton • stemmensortir du ton • detoneren, uit de toon rakentons rompus • gebroken kleuren, kleuren met diverse schakeringenêtre dans le ton • harmoniëren, bij elkaar passencette couleur n'est pas dans le ton • deze kleur vloektton sur ton • kleur op kleurle bon ton • de goede toon, goede manierenavoir le ton, être dans le ton • ‘in’ zijn, bij de tijd zijnchanger de ton • een andere toon aanslaanne pas être dans le ton • uit de toon vallense mettre au ton de qn. • iemand nadoen, iemand als voorbeeld nemense mettre dans le ton • zich aanpassen, mee gaan doende bon ton • zoals het hoort, smaakvol————————ton2 [tõ],1 jouw ⇒ van jou, je→ pommeI m1) toon, klank2) toonsoort, toonhoogte [muziek]3) tint, kleur4) stijl, manier (van optreden)II = ta; = tes; adjjouw, je, van jou -
27 unanime
unanime [uunaaniem]1 unaniem ⇒ eenstemmig, eensgezind, algemeen♦voorbeelden:par un vote unanime • met algemene stemmenadjeensgezind, eenstemmig -
28 unanimement
-
29 unanimité
unanimité [uunaaniemietee]〈v.〉1 eenstemmigheid ⇒ eensgezindheid, unanimiteit♦voorbeelden:1 à l'unanimité • met algemene stemmen, eenstemmigfeenstemmigheid, eensgezindheid -
30 urne
-
31 voix
voix [vwaa]〈v.〉2 stem ⇒ mening, raad♦voorbeelden:voix de tête • kopstemvoix éteinte • zwakke, toonloze stemavoir la voix fausse, juste • vals, zuiver zingengrosse voix • zware stemavoir de la voix • een goede (zang)stem hebbense casser la voix • zich schor praten, schreeuwencouvrir la voix de qn. • iemand overstemmens'éclaircir la voix • zijn keel schrapenentendre des voix • stemmen horen, hallucinerenà voix basse • zachtjesà voix haute, à haute voix • luid, met luider stemchanter à pleine voix • uit volle borst zingenchanter à deux voix • tweestemmig zingende vive voix • mondelingêtre sans voix • zijn stem kwijt zijn; sprakeloos van verbazing zijndonner sa voix à qn. • zijn stem op iemand uitbrengenmettre aux voix • in stemming brengen5 voix active, passive, pronominale • bedrijvende, lijdende, wederkerende vormf1) stem2) mening3) stemrecht4) geluid [dier] -
32 vote
-
33 accomplir son devoir de citoyen
accomplir son devoir de citoyenzijn burgerplicht vervullen, stemmenDictionnaire français-néerlandais > accomplir son devoir de citoyen
-
34 aller aux urnes
aller aux urnes -
35 amadouer
-
36 ballottage
ballottage [baalottaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:être, se trouver en ballottage • niet het vereiste aantal stemmen behaald hebben 〈 in de eerste ronde〉 -
37 bruit des voix
bruit des voix -
38 départager
-
39 dépouiller
dépouiller [deepoejee]2 onderzoeken ⇒ uitpluizen, nauwkeurig bestuderen4 ontdoen van ⇒ uittrekken, afdoen♦voorbeelden:→ hommedépouiller un livre • een uittreksel maken van een boekdépouiller un scrutin • de stemmen tellen♦voorbeelden:le serpent se dépouille • de slang vervelt -
40 descendre une corde d'un demi-ton
descendre une corde d'un demi-tonDictionnaire français-néerlandais > descendre une corde d'un demi-ton
См. также в других словарях:
Stemmen — bezeichnet: einen Vorgang beim Gewichtheben einen umgangssprachlichen Ausdruck für Geschlechtsverkehr, siehe Stenz im Bauwesen: Abtragen von Material durch Schlag, siehe Stemmen (Bautechnik) Stemmen (Landkreis Rotenburg), eine Gemeinde in der… … Deutsch Wikipedia
stemmen — stemmen: Das altgerm. Verb mhd. stemmen, mniederl. stemmen, aengl. forstemman, schwed. stämma bedeutet eigentlich »zum Stehen bringen, hemmen«, auch »steif machen«. Es steht neben mhd. ‹ge›stemen, ahd. gistemēn, gistemōn »Einhalt tun« (dazu ↑… … Das Herkunftswörterbuch
stemmen — Vsw std. (8. Jh., Form 14. Jh.), spmhd. stemmen Stammwort. Aus g. * stam(m) eja Vsw., auch in anord. stemma, ae. (fre)stemman. Die Herkunft ist unklar, da mehrere Vergleichsmöglichkeiten vorliegen. In der Bedeutung stauen scheint mhd. stemen, ahd … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Stemmen [1] — Stemmen, 1) einen Baumstamm abhauen od. der Quere nach theilen; 2) das zu Bauholz bestimmte Holz im Walde schlagen lassen; 3) so v.w. Meiseln; 4) einen Gegenstand steif gegen einen andern drücken; 5) etwas auf diese Art dadurch unterstützen, daß… … Pierer's Universal-Lexikon
Stemmen [2] — Stemmen, Dorf, s. Nordstemmen … Pierer's Universal-Lexikon
Stemmen — Stemmen, s. Leibesübungen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Stemmen — Stêmmen, Stêmpe, Stêmpel, S. in Stä … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
stemmen — V. (Mittelstufe) etw. oder sich gegen etw. drücken Beispiele: Sie stemmte die Ellbogen in die Knie. Er hat sich gegen die Wand gestemmt … Extremes Deutsch
stemmen — hochheben; aufheben; wuchten; heben; anheben; hieven; hochziehen * * * stem|men [ ʃtɛmən]: 1. <tr.; hat a) indem man die Arme langsam durchstreckt, mit großem Kraftaufwand über den Kopf bringen, in die Höhe drücken … Universal-Lexikon
stemmen — stẹm·men; stemmte, hat gestemmt; [Vt] 1 etwas stemmen etwas mit viel Kraft über den Kopf nach oben drücken <Gewichte stemmen> 2 etwas / sich irgendwohin stemmen etwas / sich (meist mit viel Kraft) gegen etwas drücken: sich gegen die Tür… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Stemmen — Infobox Ort in Deutschland Name = Stemmen Wappen = Wappen Stemmen.gif lat deg = 53 |lat min = 13 |lat sec = 0 lon deg = 09 |lon min = 33 |lon sec = 00 Lageplan = Bundesland = Niedersachsen Landkreis = Rotenburg (Wümme) Samtgemeinde = Fintel Höhe … Wikipedia