-
1 dilater
dilater [dielaatee]♦voorbeelden:→ rate1 uitzetten ⇒ wijder, ruimer worden♦voorbeelden:→ rate1. v1) doen uitzetten, verwijden2) verheugen, verblijden2. se dilaterv1) uitzetten, ruimer worden -
2 épanouir
épanouir [eepaanoe.ier]2 uitspreiden ⇒ tentoonspreiden, ontvouwen3 opvrolijken ⇒ doen opbloeien, doen stralen♦voorbeelden:2 zich verwijden ⇒ wijd uitlopen, uitwaaieren4 stralen1. v3) opvrolijken2. s'épanouirv1) ontluiken, opengaan3) stralen -
3 évaser
évaser [eevaazee] -
4 ébraser
-
5 rélargir
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский