-
1 armer
armer [aarmee]♦voorbeelden:♦voorbeelden:s'armer de tout son courage • al zijn moed verzamelen1. v1) (be)wapenen2) uitrusten (met), voorzien (van)3) versterken, wapenen [beton]4) uitrusten [schip]5) spannen [trekker]6) laden [kanon]2. s'armer (de)v -
2 armement
-
3 doter
-
4 équiper
équiper [eekiepee]2 voorzien (van) ⇒ inrichten, geschikt maken (voor)♦voorbeelden:2 cette région n'est pas équipée pour le tourisme • in die streek zijn geen toeristische voorzieningenv(de)1) uitrusten2) voorzien (van), inrichten -
5 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
6 réarmer
réarmer [ree.aarmee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) opnieuw laden [geweer]3) opnieuw uitrusten [troepen]4) opnieuw optuigen [schip] -
7 récupérer
récupérer [reekuupeeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 ophalen♦voorbeelden:v1) uitrusten2) terugkrijgen3) ophalen4) terugwinnen, recyclen5) inhalen [tijd]7) annexeren -
8 outiller
outiller [oetiejee]1 uitrusten ⇒ van materieel voorzien, inrichten -
9 équipement
équipement [eekiepmã]〈m.〉2 voorzieningen ⇒ inrichting, installatie3 (het) uitrusten ⇒ (het) aanbrengen, (het) installeren♦voorbeelden:m1) uitrusting, materieel2) inrichting, installatie -
10 fatigue
fatigue [faatieg]〈v.〉1 vermoeidheid ⇒ moeheid, vermoeiing2 vermoeienis ⇒ moeite, zware arbeid♦voorbeelden:traces de fatigue • sporen van slijtagefatigue cérébrale, intellectuelle • overspanningêtre dur à la fatigue • veel uithoudingsvermogen hebbenfatigue nerveuse • zenuwinzinkingêtre mort de fatigue • doodmoe zijnêtre moulu de fatigue • geradbraakt zijnf1) vermoeidheid2) moeite -
11 fatigué
fatigue [faatieg]〈v.〉1 vermoeidheid ⇒ moeheid, vermoeiing2 vermoeienis ⇒ moeite, zware arbeid♦voorbeelden:traces de fatigue • sporen van slijtagefatigue cérébrale, intellectuelle • overspanningêtre dur à la fatigue • veel uithoudingsvermogen hebbenfatigue nerveuse • zenuwinzinkingêtre mort de fatigue • doodmoe zijnêtre moulu de fatigue • geradbraakt zijnadj1) vermoeid2) versleten -
12 garnir
garnir [gaarnier]1 voorzien (van) ⇒ uitrusten (met), bezetten (met), versieren (met)2 vullen (met) ⇒ bezetten (met), volstoppen (met)♦voorbeelden:1 garnir d' un revêtement • bekleden, overtrekkengarnir une robe de dentelles • een jurk met kant afzetten♦voorbeelden:v(de)2) vullen (met) -
13 navire
navire [naavier]〈m.〉♦voorbeelden:navire de guerre • oorlogsbodemnavire de sauvetage • bergingsschipnavire amiral • vlaggenschipnavire kangourou • kangoeroeschipnavire marchand • koopvaardijschiparmer un navire • een schip uitrustenm -
14 appareiller
-
15 appareiller un navire
appareiller un navire -
16 armer un navire
armer un navire -
17 délasser
délasser [deelaasee]1 ontspannen ⇒ verpozen, verkwikken1 zich ontspannen ⇒ zich verpozen, uitrusten -
18 fourbir
-
19 fourbir ses armes
fourbir ses armes -
20 *harnacher
*harnacher ['aarnaasĵee]♦voorbeelden:
- 1
- 2