-
41 conférence
conférence [kõfeerãs]〈v.〉1 conferentie ⇒ bijeenkomst, bespreking2 voordracht ⇒ lezing, spreekbeurt3 college♦voorbeelden:conférence au sommet • topconferentieêtre en conférence • in bespreking zijn→ maîtref1) conferentie, bijeenkomst2) lezing, les, college -
42 douche
douche [doesĵ]〈v.〉1 douche ⇒ stortbad, douchecel♦voorbeelden:douche écossaise • Schotse douche 〈 met afwisselend koud en warm water〉; 〈 figuurlijk〉afwisseling van goed en slecht nieuws, hoop en wanhoopc'est la douche écossaise • het lijkt wel een wisselbad, vandaag zus, morgen zopasser à la douche • onder de douche gaan2 recevoir une (bonne) douche • een stortbui op zijn hoofd krijgen; 〈 figuurlijk〉 er flink van langs krijgenf1) douche2) koude douche, ontnuchtering3) regenbui, stortbui -
43 eau
eau [oo]〈v.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈 figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwatereau de rose • rozenwatereau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toilettec'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau grasse • afwaswatereau plate • tafelwater zonder prikeau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenen disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevondenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijnfaire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈 figuurlijk〉 de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komenmettre l'eau à la bouche • doen watertandenpasser l'eau • het water overstekenporter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragentâter l'eau • z'n voelhoorns uitstekenaller à l'eau • het water ingaanaller sur l'eau • een boottochtje makenaller aux eaux, prendre les eaux • gaan kurenl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. f 2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park] -
44 éclater
éclater [eeklaatee]2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn♦voorbeelden:2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen -
45 envahir
envahir [ãvaa.ier]〈 werkwoord〉2 overstromen ⇒ overwoekeren, binnenstormen3 overweldigen ⇒ overmeesteren, overspoelen♦voorbeelden:3 le froid l'envahissait peu à peu • hij, zij raakte langzaam maar zeker door de kou bevangenv1) binnendringen, bezetten2) overstromen -
46 fond
fond [fõ]〈m.〉3 achterste ⇒ binnenste, uiterste5 ondergrond ⇒ achtergrond, fond6 wezen ⇒ kern, grond, inhoud♦voorbeelden:trouver le fond • de bodem rakenà fond • grondig, tot op de bodemdu fond du coeur • uit de grond van zijn hart2 fond de cale • lensruimte, loosgat〈 figuurlijk〉 être à fond de cale • aan de grond zitten, platzak zijnfond d'une culotte • zitvlak van een broektoucher le fond du désespoir • de uiterste wanhoop bereikenmineur de fond • (ondergrondse) mijnwerkerrâcler les fonds de tiroir • zijn laatste centen bij elkaar harken, aansprekenau fond du coeur • diep in zijn hartau fond de • onderinelle vient du (fin) fond de la province • zij is met zeven paarden uit de klei getrokkenau fin fond de • in de verste uithoek vandans le fond de la salle • achterin de zaalfond sonore • achtergrondmuziek, -geluidenfeuilles vertes sur fond rouge • groene blaadjes op een rode achtergrondle fond et la forme • vorm en inhoudremarques sur le fond • opmerkingen over de inhoudle fond historique d'une légende • de historische kern van een legendeau fond • eigenlijk, in wezendans le fond • eigenlijk, in wezen7 faire fond sur qn., qc. • op iemand, iets steunen〈 figuurlijk〉 de fond en comble • van onder tot boven, volledigle fond du panier • het uitschotle fond du sac • het geheimsteà fond de train • in ijltempo, in vliegende vaartm1) bodem, grond2) diepte, waterhoogte3) ondergrond, fundering4) hoofdzaak, wezen, kern5) achtergrond6) uithoudingsvermogen [sport] -
47 garnir
garnir [gaarnier]1 voorzien (van) ⇒ uitrusten (met), bezetten (met), versieren (met)2 vullen (met) ⇒ bezetten (met), volstoppen (met)♦voorbeelden:1 garnir d' un revêtement • bekleden, overtrekkengarnir une robe de dentelles • een jurk met kant afzetten♦voorbeelden:v(de)2) vullen (met) -
48 pas
pas1 [paa]〈m.〉1 pas ⇒ schrede, (voet)stap, (voet)spoor2 tred ⇒ gang, loop3 pas ⇒ doorgang, engte, drempel♦voorbeelden:faire les cent pas • ijsberensalle des pas perdus, les pas perdus • grote halallonger, presser le pas • sneller gaan lopen, 't tempo verhogen, zich haastenarriver sur les pas de qn. • vlak na iemand aankomendoubler le pas • zijn pas versnellenétalonner son pas • zijn passen afmetenmarcher sur les pas de qn. • iemand (na)volgenmarquer le pas • pas op de plaats makenmettre qn. au pas • iemand in het gareel laten lopenne pas quitter qn. d'un pas • voortdurend achter iemand aan lopenretourner, revenir sur ses pas • op zijn schreden terugkeren, een andere koers inslaanà deux, quatre pas (d'ici) • vlakbij, (hier)naastà pas comptés • met afgemeten passenavancer à grands pas • grote vooruitgang boeken, met rasse schreden vooruit gaanà pas de loup • op de tenen (sluipend), heel zachtjespas à pas • stapje voor stapje, voorzichtig aancela ne se trouve pas dans, sous le pas d'un cheval • dat ligt niet voor 't oprapen, dat groeit iemand maar niet op de rugpas de l'oie • ganzenpas, paradepasà pas de tortue • met een slakkengangetjeà pas de velours • zachtjes sluipendau pas • in de pas, stapvoetsau pas de course, au pas de gymnastique • in looppasse mettre au pas • zich schikken, zich aanpassenrouler au pas • stapvoets rijdende ce pas • direct, nu meteen, stante pedepas de (la) porte • drempelêtre dans un mauvais pas • zich in een lastig parket bevindentirer qn. d'un mauvais pas • iemand uit de puree helpencéder le pas à qn. • iemand laten voorgaanprendre le pas sur qn. • voor iemand uitlopen, iemand achter zich laten 〈 ook figuurlijk〉sauter, franchir le pas • de sprong wagen; stervenpas de vis • spoed, schroefgang————————pas2 [paa]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 si c'est pas malheureux! • wat erg!, erg is dat!pas mal de • heel watne pas, ne … pas • nietpas plus que lui • evenmin als hij, niet meer dan hijpas du tout • helemaal nietpas un(e) • geen enkele, niemandcomme pas un • als geen anderil ne sait pas parler • hij kan niet sprekenil sait ne pas parler • hij weet z'n mond te houden1. m1) pas, voetstap2) tred, loop3) doorgang, engte, drempel2. advniet, geen -
49 spectacle
spectacle [spektaakl]〈m.〉1 aanblik ⇒ toneel, tafereel2 (toneel)voorstelling ⇒ opvoering, vertoning♦voorbeelden:film, pièce, revue à grand spectacle • spektakelstukspectacle lumineux • lichtshow¶ se donner, s'offrir en spectacle • te kijk staan, te koop lopen→ sallem1) schouwspel, tafereel2) toneelvoorstelling, vertoning -
50 transit
transit [trãziet]〈m.〉♦voorbeelden:salle de transit • hal voor doorgaande reizigersmdoorvoer, transit -
51 travail
〈m.〉1 travalje ⇒ hoefstal, noodstal————————〈m.〉3 werking♦voorbeelden:travail de bénédictin • monnikenwerktravail à la chaîne • lopendebandwerktravail à domicile • thuiswerkMinistère du Travail • ministerie van Sociale Zaken (en Werkgelegenheid)le monde du travail • de werkendentravail aux pièces, à la tâche • stukwerktravail à temps partiel • deeltijdbaan, parttimewerktravail de termite • ondergrondse vernietigingsarbeidtravail sur le terrain • veldwerkun beau travail • een goed (stuk) werk〈 schertsend〉 c'est du beau travail!, regardez-moi ce travail! • dat is me ook wat fraais!travail intellectuel • hoofdarbeidavoir le travail lent • langzaam werkentravail noir • zwartwerk, beunhazerijse mettre au travail • aan 't werk gaanêtre au travail • aan het werk zijnêtre sans travail • werkloos zijntravaux! • werk in uitvoering!2 travaux d'aiguille, de dame • (vrouwelijke) handwerken, borduurwerktravaux d'amateur • amateurfotografietravaux des champs • landarbeidtravaux dirigés • werkcollegetravaux forcés • dwangarbeidtravaux pratiques • practicumtravaux préparatoires • voorbereidende werkzaamheden, beraadslagingen 〈met name m.b.t. wetsteksten〉travaux publics • openbare werken, (ministerie van) Weg- en Waterbouwtravail des eaux • eroderende werking, inwerking van het waterfemme en travail • vrouw in barensnood, die weeën heeft1. m1) werk, arbeid, taak2) werking3) bewerking4) barensnood5) hoefstal2. travailsm pl -
52 vente
vente [vãt]〈v.〉1 verkoop ⇒ verkoopcontract, verkoping♦voorbeelden:en vente exclusive dans les pharmacies • alleen in apotheken verkrijgbaarmettre en vente • in de verkoop brengen, aanbiedenvente au comptant • verkoop tegen contante betalingvente au rabais • uitverkoopvente aux enchères • verkoop bij opbod, veilingen vente • te koop, in de verkoopvente par correspondance • postorderverkoopf1) verkoop2) verkoping3) houthak -
53 aller sur l'eau
aller sur l'eau -
54 bourré
bourré [boeree]♦voorbeelden:voyageurs bourrés dans un autobus • reizigers die in een bus zijn gepropttexte bourré de fautes • tekst die wemelt van de fouten -
55 crouler
crouler [kroelee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:se laisser crouler sur son lit • op zijn bed neerploffen -
56 frémissant
-
57 *hockey
*hockey ['okke]〈m.〉 〈 sport en spel〉1 hockey♦voorbeelden:hockey sur glace • ijshockeyhockey en salle • zaalhockey -
58 la mesure est comble
-
59 mixage
-
60 omnisports
См. также в других словарях:
salle — [ sal ] n. f. • XVe; sale 1080; frq. °sal 1 ♦ Anciennt Salle ou grand(e) salle : dans un château, vaste pièce où ont lieu les réceptions, les fêtes. Dans un hôtel particulier, une maison bourgeoise, Vaste pièce où l on vit, où l on reçoit. « Au… … Encyclopédie Universelle
salle — SALLE. s. f. La premiere piece d un appartement complet, & qui est ordinairement plus grande que les autres. Un appartement composé d une sale, d une antichambre, d une chambre, & d un cabinet. salle basse. salle haute. on le fit attendre quelque … Dictionnaire de l'Académie française
Salle — bezeichnet: Salle (Abruzzen), ein Ort in Italien in der Provinz Pescara in den Abruzzen im südwestdeutschen und schweizerischen Sprachraum eine Begrüßungs und Abschiedsformel, vermutlich abgeleitet aus dem französischen Salut (dt. Hallo bzw. Mach … Deutsch Wikipedia
salle — Salle, Albertus Baptista nomen hoc putat a saltando duci, quod in eis nuptiarum et conuiuiorum alacritas et saltationes celebrentur. Sed forte ducitur ab {{t=g}}halôn,{{/t}} vel potius {{t=g}}halôs,{{/t}} id est, Area. Vnde Hale et h in s versa,… … Thresor de la langue françoyse
Salle — may refer to:*Salle, England *Salle, Italy *Salle, Nepal *Alexander Östlund … Wikipedia
Salle n°8 — Salle no 8 Titre original Salle no 8 Genre Feuilleton dramatique Pays d’origine France Chaîne d’origine … Wikipédia en Français
SALLÉ (M.) — SALLÉ MARIE (1707 1756) Fille d’un bateleur, élève de Mlle Prévost, Marie Sallé paraît, enfant, aux foires de Saint Laurent et de Saint Germain. Sa carrière se partage entre Paris, où elle est engagée à l’Opéra en 1727, et Londres, où elle danse… … Encyclopédie Universelle
Salle — Salle, Jean Baptiste de la, s. La Salle … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Salle — [sal], David, amerikanischer Maler, * Norman (Oklahoma) 28. 9. 1952; zählt zu den Hauptvertretern des »New image painting« (Neue Wilde). Salle kombiniert die verschiedenartigsten Motive aus der europäischen und amerikanischen Kunstgeschichte… … Universal-Lexikon
Salle [1] — Salle (Cerisy la S.), Stadt im Arrondissement Coutances des französischen Departements La Manche; Fabriken in Zeug u. Zwillich; 2500 Ew … Pierer's Universal-Lexikon
Salle [2] — Salle, Baptist de la S., Stifter der christlichen Schulen, s. Brüder der christlichen Schulen … Pierer's Universal-Lexikon