-
1 désintégrer
désintégrer [deezẽteegree]1 ontbinden ⇒ uit elkaar, uiteen laten vallen1 uiteenvallen ⇒ uit elkaar vallen, uiteen gaan1. v1) ontbinden, uiteen laten vallen2) splijten2. se désintégrerv -
2 désagréger
désagréger [deezaagreezĵee]♦voorbeelden:désagréger les résistances • het verzet breken1. vontbinden, verscheuren2. se désagrégerv -
3 désintégration
désintégration [deezẽteegraasjõ]〈v.〉4 vernietiging ⇒ verwoesting, vernielingf2) verwering [rots]3) vernieling -
4 dislocation
dislocation [dieslokkaasjõ]〈v.〉1 (het) uit elkaar gaan ⇒ (het) uiteenvallen, ontwrichting2 verbrokkeling ⇒ (het) uit elkaar rukken, ontbindingf2) verbrokkeling, ontbinding3) ontwrichting -
5 dissoudre
dissoudre [diesoedr]2 zich oplossen ⇒ zich splitsen, uiteenvallen1. v1) oplossen [zout, etc.]2) ontbinden2. se dissoudrevoplossen, uiteenvallen -
6 éclater
éclater [eeklaatee]2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn♦voorbeelden:2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen -
7 disloquer
disloquer [dieslokkee]1 in stukken uiteen doen vallen ⇒ uit elkaar halen, uit elkaar rukken2 verbrokkelen ⇒ verspreiden, ontbinden♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v2) verbrokkelen, ontbinden3) ontwrichten2. se disloquerv -
8 dissocier
dissocier [diesosjee]♦voorbeelden:vscheiden, van elkaar losmaken -
9 sectionner
-
10 subdiviser
subdiviser [suubdieviezee]v -
11 atomiser
atomiser [aatommiezee]♦voorbeelden: -
12 cliver
cliver [klievee] -
13 désagrégation
-
14 disjoindre
disjoindre [dieszĵwẽdr]1 uit elkaar halen ⇒ losmaken, demonteren1 losraken ⇒ uit zijn voegen raken, uiteenvallen -
15 scinder
scinder [sẽdee]♦voorbeelden: -
16 se scinder en deux
se scinder en deux -
17 segmenter
segmenter [segmãtee]〈 formeel〉
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский