-
1 look
n. blik; uitdrukking; gezicht; voorkomen; rol; uiterlijk--------v. kijken; lijken, er uit zien; zoeken; zienlook1[ loek]4 mode5 uitzicht♦voorbeelden:by the look(s) of it/things • zo te zienII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————look21 kijken ⇒ (proberen te) zien, aandachtig/zoekend kijken2 uitkijken ⇒ uitzien, liggen♦voorbeelden:look about/around • om zich heen kijken, rondkijkenlook on • toekijkenlook at • kijken naar, in ogenschouw nemen; beschouwen, onderzoekento look at him … • naar zijn uiterlijk te oordelen …not look at • niet in overweging nemen, niets willen weten vanlook beyond • verder kijken danlook down the road • de weg af kijken2 look onto/towards • uitzien/uitkijken oplook to the south • op het zuiden liggen¶ look you! • kijk!look down (up)on • neerkijken oplook forward to • tegemoet zien, verlangen naarlook here! • kijk eens (even hier)!, luister eens!look in on someone • bij iemand langskomen/aanlopenlook after • passen op, zich bekommeren om; toezien oplook after oneself, look after one's own interests • voor zichzelf zorgenlook for • zoeken (naar)look for trouble • om moeilijkheden vragenlook (up)on someone as • iemand beschouwen als/houden voor→ look back look back/, look out look out/, look round look round/, look through look through/, look to look to/, look up look up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zijn blik richten op ⇒ kijken (naar), zien4 zorgen♦voorbeelden:look someone down • iemand de ogen doen neerslaanlook what you've done • kijk nou (eens) wat je gedaan hebtlook who's here! • kijk eens wie daar aankomt/wie hebben we hier!he isn't looking himself today • hij is niet geheel zichzelf vandaag4 look that … • ervoor zorgen dat …1 lijken (te zijn) ⇒ uitzien, de indruk wekken te zijn♦voorbeelden:look interesting/promising • er interessant/veelbelovend uitzienlook ill/well • er slecht/goed uitzienlook like • eruitzien als, lijken opthis looks to me like an exit • volgens mij is dit een uitgangit looks like snow • er is sneeuw op komsthe looks as if he has a hangover • hij ziet eruit alsof hij een kater heeft -
2 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
3 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
4 say
adv. hé, zeg, bij wijze v. spreken--------n. mening; gesproken woord; spreekrecht; woord--------v. zeggen; veronderstellen; van mening zijnsay1[ see] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:he has the say about that matter • hij heeft het voor het zeggen in die zaak2 have/say one's say • zijn zegje zeggen/doen————————say21 zeggen ⇒ praten, vertellen♦voorbeelden:〈Brits-Engels; informeel〉 I say! • hé (zeg), zeg; je meent het!so to say • bij wijze van sprekenit's not for me to say • daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlatenI'd rather not say • ik laat me er liever niet over uita man, they say, of bad reputation • een man, (zo) zegt men, met een slechte reputatie〈 informeel〉 you don't say (so) • 't is niet waar!, ongelofelijk!→ dare dare/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)zeggen ⇒ uiten, (uit)spreken2 zeggen ⇒ vermelden, verkondigen3 zeggen ⇒ aanvoeren, te kennen geven4 zeggen ⇒ aannemen, veronderstellen5 aangeven ⇒ tonen, zeggen♦voorbeelden:1 say grace/one's prayers • dank zeggen, biddensay one's lesson • zijn les opzeggenI dare say that • het zou zelfs heel goed kunnen datsay no more! • geen woord meer!; praat er mij niet van!; dat zegt al genoeg!to say nothing of • om nog maar te zwijgen oversay to oneself • bij zichzelf denkenI've something to say to you • ik moet je iets vertellen〈 vaak schertsend〉 as they say • zoals men zegt/dat noemt, zoals dat heetwho shall I say, sir? • wie kan ik zeggen dat er is, meneer?that is to say • met andere woorden, dat wil zeggen, tenminsteto say the least • op zijn zachtst uitgedruktshe is said to be very rich • men zegt dat ze heel rijk is, ze zou heel rijk zijnit is said/they say • men zegt/ze zeggenit says on the bottle • op de fles staatit says here that • hier staat dat3 what have you to say for yourself? • wat heb je ter verdediging aan te voeren?let's do it together, what do you say? • laten we het samen doen, wat zou je daarvan zeggen/vinden?what do you say to this? • wat zou je hiervan vinden/zeggen?4 let's say, shall we say • laten we zeggen/aannemensay it were true • aangenomen/stel dat het waar issay seven a.m. • laten we zeggen/pakweg zeven uur ('s ochtends)5 what time does your watch say? • hoe laat is het op jouw horloge?¶ when all is said and done • alles bij elkaar genomen, al met alno sooner said than done • zo gezegd, zo gedaanit goes without saying • het spreekt vanzelf〈 informeel〉 I'll say, you can say that again, 〈 Amerikaans-Engels〉you said it • zeg dat wel, daar zeg je zo iets, en of!say when • zeg het als 't genoeg is -
5 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
6 any
adj. enig--------adv. op een of andere manier; in elk geval--------pron. iemandany1[ ennie] 〈 voornaamwoord〉2 〈 entiteit〉iemand/iets ⇒ om het even wie/wat, wie/wat ook♦voorbeelden:did you see any of the children? • heb je een van de kinderen gezien?didn't you see any of the children? • heb je geen van de kinderen gezien?defects, if any, must be reported • eventuele gebreken moeten gemeld wordenfew, if any • weinig of geen, zo goed als geen2 any will do • geef me er maar een, het geeft niet welke————————any2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 are you any happier here? • ben je hier gelukkiger?I cannot stand it any longer • ik kan het niet langer uithouden————————any3〈 determinator〉♦voorbeelden:I cannot see any houses • ik zie geen huizenI can give you any number of marbles • ik kan je zoveel knikkers geven als je maar wilthave you got any paper? • heb je papier?any one • om 't even welke, éénwarn me if any part is missing • waarschuw mij als er enig onderdeel ontbreekt -
7 freeze
n. vorst, vorstperiode--------v. vriezen; doen bevriezen, invriezen, bevriezenfreeze1[ frie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————freeze21 vriezen♦voorbeelden:1 bevriezen ⇒ dood/kapotvriezen, vastvriezen♦voorbeelden:frozen with fear • verstijfd van angstfreeze to death • doodvriezenshe froze (up) at the remark • ze verstijfde bij het horen van de opmerkingthe actors froze up • de acteurs waren verlamd (van de zenuwen)4 do strawberries freeze well? • kun je aardbeien makkelijk invriezen?I am freezing/I am frozen • ik zie blauw van de kou♦voorbeelden: -
8 lie
n. leugen--------n. ligging, plaats; leugen--------v. liegen, een leugen vertellen; oplichten; voor de gek houden--------v. liggen; rusten; zich thuisvoelen; zijnlie1[ laj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 leugen♦voorbeelden:tell a lie • liegen2 〈 Brits-Engels〉 the lie of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk〉 de stand van zakengive the lie to • weerleggen→ white white/————————lie2I 〈onovergankelijk werkwoord; lied, lying〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:lie oneself out of something • zich ergens uit liegen————————lie31 (plat/uitgestrekt/vlak) liggen ⇒ rusten♦voorbeelden:1 lie ill • ziek in/te bed liggenlie asleep • liggen te slapen〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 lie doggo • zich schuil/koest/gedeisd houden2 here lies … • hier ligt/rust …lie at the mercy of • overgeleverd zijn aanlie in ruins/in the dust • in puin liggenlie dormant • sluimerenlie fallow • braak liggenlie heavy • zwaar op de maag liggen; (zwaar) op het geweten drukken, dwars zittenlie at anchor/its moorings • voor anker liggen, vastliggenmy sympathy lies with … • mijn medeleven/sympathie gaat uit naar … -
9 notice
n. mededeling; waarschuwing; aandacht--------v. opmerken; merkennotice1[ nootis] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (voorafgaande) kennisgeving ⇒ aankondiging, waarschuwing; 〈 in het bijzonder〉 opzegging 〈van huur/arbeidscontract〉2 aandacht ⇒ belangstelling, attentie♦voorbeelden:give the maid (a month's) notice, give (a month's) notice to the maid • de dienstbode (met een maand) opzeggenwe received three month's notice • de huur is ons met drie maanden opgezegdat a moment's/a minute's notice • direct, zonder bericht voorafcan you be here at two hours' notice? • kun je hier binnen twee uur zijn?when the CD became a success the other record companies suddenly sat up and took notice • toen de cd een succes werd, schrokken de andere platenmaatschappijen wakkertake (no) notice of • (geen) acht slaan opnotice of marriage • huwelijksaankondiging4 his book got good notices • zijn boek kreeg goede recensies/kritieken————————notice2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:she didn't notice her friend in the crowd • zij zag haar vriendin niet in de menigte -
10 put in
een verzoek indienen, solliciteren; binnenlopenput in♦voorbeelden:put in for leave • verlof (aan)vragen3 put in at a port • een haven binnenlopen/aandoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (erin) plaatsen/zetten/brengen ⇒ inlassen, invoegen2 opwerpen♦voorbeelden:1 put in an/one's appearance • zich (eens) laten zien/vertonenput in a comma here! • las hier een komma in!put in the horses • de paarden inspannen3 put in guards for the President's protection • bewakers aanstellen voor de bescherming van de presidentthe Conservative Party was put in • de Conservatieve Partij kwam aan de machtwe had another hour to put in • we moesten nog een uur passerenput in a claim for damages • een eis tot schadevergoeding indienen -
11 round
adj. cirkel--------adv. rondom--------n. ronde; cirkel--------prep. rondom--------v. afronden, afmakenround1[ raund]2 ronde ⇒ rondgang; toer6 〈 muziek〉drie/vierstemmige canon♦voorbeelden:go/do the rounds • de ronde doen, doorverteld wordenhe stood us a round of drinks • hij gaf een rondje3 rondte♦voorbeelden:theatre in the round • théâtre en rond, arenatoneel————————round2〈bijvoeglijk naamwoord; roundness〉1 rond ⇒ bol, bolvormig2 rond ⇒ gebogen, cirkelvormig♦voorbeelden:in round terms • ronduit————————round3♦voorbeelden:round out • dik worden, opzwellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 omringen4 rondgaan ⇒ rondrijden/lopen (op/in)♦voorbeelden:round off sharp edges • scherpe randen rond afwerkenround off • besluiten, afsluiten 〈avondje e.d.〉round (up)on someone • tegen iemand van leer trekken, zich woedend tot iemand keren→ round up round up/————————round4〈 bijwoord〉3 bij ⇒ bij/voor zich♦voorbeelden:he did it the right/wrong way round • hij deed het goed/verkeerdsend round • verspreidenhe talked her round • hij praatte haar omround and round • als maar rondI lost my ring round here • ik ben mijn ring hier in de buurt verlorenthey brought her round • ze brachten haar weer bij (bewustzijn)send round for the girl • stuur iemand om het meisje te halen————————round5〈 voorzetsel〉1 〈plaats en richting; ook figuurlijk〉om ⇒ rondom, om … heen♦voorbeelden:they sat round the storyteller • ze zaten rond de vertellerit must be somewhere round the house • het moet ergens in (het) huis zijn -
12 same
adj. zelfde; gelijk; overeenkomstig; bovengenoemde--------adv. op dezelfde manier; gelijk; eens; dezelfde--------pron. zelfdesame1[ seem] 〈voornaamwoord; bijna altijd met the〉1 de/hetzelfde♦voorbeelden:one and the same • één en dezelfde〈 informeel〉 same again please! • schenk nog maar eens in, hetzelfde a.u.b.!they are much the same • ze lijken (vrij) sterk op elkaarit's all the same to me • het is mij om het even, het maakt me niet uit(the) same to you • insgelijks, van 't zelfde→ all all/————————same2〈bijwoord; met the, behalve soms informeel〉♦voorbeelden:he found nothing, (the) same as my own dentist • hij vond niets, net als mijn eigen tandarts————————same3〈determinator; the〉1 zelfde ⇒ gelijke, overeenkomstige♦voorbeelden:it comes/amounts to the same thing • het komt op hetzelfde neerat the same time • tegelijkertijdmuch the same problem • vrijwel hetzelfde probleem -
13 speak
v. spreken; zeggen; uitdrukken; een speech geven; opmerken1 spreken ⇒ een toespraak/voordracht houden3 ken ⇒ toon geven, aanspreken♦voorbeelden:legally speaking • volgens de wetpersonally speaking • voor mijn partproperly speaking • in eigenlijke zinso to speak • (om) zo te zeggen, bij wijze van sprekenstrictly speaking • strikt genomenspeak out against something • zich tegen iets uitsprekenspeak out/up • duidelijk sprekenspeak up for someone/something • het voor iemand/iets opnemenspeak for someone • spreken voor/uit naam van iemandnothing to speak of • niets noemenswaard(ig)sspeak ill/well of someone/something • kwaad/gunstig spreken over iemand/ietsspeak to someone (about something) • iemand (om iets) aanspreken; iemand (over iets) aanspreken/aanpakken〈 telefoon〉 speaking! • spreekt u mee!could you speak up please • wat harder a.u.b.speak for something • iets bestellen/reserveren; van iets getuigen; een toespraak houden/pleiten voor 〈 ook figuurlijk〉speak to a subject • iets zeggen over een onderwerpI can speak to his having been here • ik kan bevestigen dat hij hier geweest isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)spreken ⇒ zeggen, uitdrukken♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenit speaks volumes for his moderation • het spreekt boekdelen over zijn gematigdheidspeak the word! • zeg het maar! -
14 stand
n. standaard, voet, stel; tribune; plaats; plaats voor taxi's--------v. staan; doen staan; opstaan; aanleunen; erop staan; leed dragen; waarderenstand1[ stænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 plaats ⇒ positie, post4 stander ⇒ statief, standaard♦voorbeelden:————————stand22 zich bevinden ⇒ staan, liggen6 zijn ⇒ (ervoor) staan, zich in een bepaalde situatie bevinden♦voorbeelden:as I stand here • zowaar ik hier sta4 stand and deliver! • je geld of je leven!he stands at nothing • hij staat nergens voorstand at thirty degrees • op dertig graden staanas it stands • momenteel, zoals het nu isknow where he stands • weten waar hij aan toe isstand to lose something • waarschijnlijk/zeker iets zullen verliezenstand aloof • zich op een afstand houdenstand apart • zich afzijdig houdenstand easy! • op de plaats rust!stand well with someone • met iemand op goede voet staanstand in (for someone) • (iemand) vervangenstand on • aandringen opstand on ceremony • aan plichtplegingen hechtenstand over • toezicht houden opstand upon • staan op→ stand aside stand aside/, stand back stand back/, stand by stand by/, stand down stand down/, stand for stand for/, stand off stand off/, stand out stand out/, stand up stand up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 stay
n. verblijf; stut; stag; hulp--------v. blijven; verblijven; logeren; een achterstand oplopen; steunenstay1[ stee] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 balein♦voorbeelden:————————stay2♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 come to stay, be here to stay • blijven; 〈 figuurlijk〉 zich een blijvende plaats verwervenstay for/to dinner • blijven etenstay at a hotel • in een hotel logerenstay with friends • bij vrienden logeren♦voorbeelden:4 stay one's appetite/stomach • zijn honger/maag stillenIV 〈 koppelwerkwoord〉1 blijven♦voorbeelden:stay abreast (of) • op de hoogte blijven vanstay ahead • aan de leiding blijvenstay ahead of the others • de anderen voor blijvenstay away • wegblijvenstay away from someone/something • zich niet bemoeien met iemand/ietsstay behind • (achter)blijvenstay down • beneden/erin blijven (staan)stay in • binnen blijvenstay in (after school) • nablijvenstay indoors • binnen blijvenstay up • recht blijven (staan); boven blijven 〈 in het water〉; blijven staan/hangen; in de lucht blijvenstay up late • laat opblijvenstay up (at the University) • niet met vakantie gaanstay off the bottle • niet meer drinkenstay out of trouble • moeilijkheden vermijden -
16 sure
adj. zeker; natuurlijk; nagegaan--------adv. zeker; natuurlijksure11 zeker ⇒ waar, onbetwistbaar2 zeker ⇒ veilig; betrouwbaar, onfeilbaar♦voorbeelden:¶ sure card • iemand/iets waar men van op aan kan/op kan bouwenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 zeker ⇒ verzekerd, overtuigd♦voorbeelden:I am not sure • ik weet het niet zekersure of oneself • zelfverzekerd, zelfbewustbe/feel sure about something • overtuigd zijn van iets, iets zeker wetenyou can be sure of it • daar kan je van op aanbe sure to tell her • vergeet vooral niet het haar te vertellento be sure • natuurlijk, toegegevento be sure she is not rich • ze is weliswaar niet rijkit is sure to be a girl • het wordt vast een meisjehe is sure to come • hij komt zekeryou had better be/make sure • je moest het maar even nakijkenjust to make sure • voor alle zekerheid————————sure21 zeker ⇒ natuurlijk, ongetwijfeld, inderdaad♦voorbeelden:1 sure enough! • natuurlijk!he promised to come and sure enough he did • hij beloofde te komen en inderdaad, hij kwam ookI don't know for sure • ik ben er niet (zo) zeker vanthat's for sure • dat staat vast, zoveel is zekeras sure as I am standing here • zo waar ik hier sta -
17 think
n. gedachten--------v. denken; nadenken; geloventhink11 gedachte♦voorbeelden:2 have a hard think about • diep/hard nadenken over————————think22 het verwachten ⇒ het vermoeden/in de gaten hebben♦voorbeelden:let me think • wacht eens (even)think for oneself • zelfstandig denken/oordelenthink to oneself • bij zichzelf denkenthink ahead to • (vooruit)denken aanthink aloud • hardop denken, zeggen wat men denktthink back to • terugdenken aanyes, I think so • ja, ik denk/geloof van welI don't think so, I think not • ik denk/geloof van nietthink twice • er (nog eens) goed over nadenkenthink about moving • er ernstig over denken om te verhuizenwhat are they thinking about? • waaraan denken ze?2 I thought as much • dat was te verwachten, ik vermoedde al zo iets〈slang; ironisch〉 you did a nice piece of work, I don't think • dat heb je (werkelijk) fantastisch gedaan (maar niet heus)→ think of think of/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denken ⇒ vinden, geloven3 overwegen ⇒ (eraan/erover) denken, (half) van plan zijn, willen5 (in)zien ⇒ zich voorstellen, begrijpen6 verwachten ⇒ vermoeden, bedacht zijn op♦voorbeelden:1 think someone pretty • iemand knap/mooi vindenit is not thought proper • het hoort nietthink about/of • vinden/denken van, staan tegenover 〈 verklaring, beslissing, aanbod〉think out for oneself • voor zichzelf beslissen/bepalenshe thought away the whole afternoon • ze heeft de hele middag zitten (na)denkenthink out • overdenken, goed (na)denken overthink over • overdenken, in bedenking/overweging houdenone day to think the matter over • één dag bedenktijdthink through • doordenken, (goed) nadenken overthink up • bedenken, verzinnenand to think (that) • en dan te moeten bedenken datthink what you're doing • bedenk wat je doetI can't think now what her name was • haar naam wil me nu niet te binnen schietenthink nothing of something • iets niets bijzonders vinden, zijn hand voor iets niet omdraaienthink nothing of it • dat is niets/helemaal niet erg; geen dank, graag gedaan
См. также в других словарях:
Here Lies One Whose Name Was Written In Water — Полноформатный альбом Aesma Daeva Дата выпуска 1999 Жанр Симфонический метал Длительность 59:35 Продюсер Aesma Daeva Н … Википедия
Here Lies One Whose Name Was Written in Water — Here Lies One Whose Name Was Written In Water … Википедия
Here Lies One Whose Name Was Written in Water — Infobox Album | Name = Here Lies One Whose Name Was Written In Water Type = studio Artist = Aesma Daeva Released = 1999 Genre = Symphonic metal Length = 59:35 Label = Ascension Records, Root Of All Evil Records Producer = Aesma Daeva, Nick… … Wikipedia
Here is a hand — is the name of a philosophical argument created by George Edward Moore against philosophical skepticism and in support of common sense: This is a hand. Here is another hand. There are at least two external objects in the world. Therefore an… … Wikipedia
One — (w[u^]n), a. [OE. one, on, an, AS. [=a]n; akin to D. een, OS. [=e]n, OFries. [=e]n, [=a]n, G. ein, Dan. een, Sw. en, Icel. einn, Goth. ains, W. un, Ir. & Gael. aon, L. unus, earlier oinos, oenos, Gr. o i nh the ace on dice; cf. Skr. [=e]ka. The… … The Collaborative International Dictionary of English
One day — One One (w[u^]n), a. [OE. one, on, an, AS. [=a]n; akin to D. een, OS. [=e]n, OFries. [=e]n, [=a]n, G. ein, Dan. een, Sw. en, Icel. einn, Goth. ains, W. un, Ir. & Gael. aon, L. unus, earlier oinos, oenos, Gr. o i nh the ace on dice; cf. Skr.… … The Collaborative International Dictionary of English
One More Car, One More Rider — Live album by Eric Clapton Released November 5, 2002 … Wikipedia
One by One (canción) — «One By One» Sencillo de Cher del álbum It s a Man s World Grabación 1995 Género(s) Pop, Rock, R B Duración 5:06 (Europa) 4:06 (Estados Unidos) … Wikipedia Español
One More Night Alone — Single by Friday Hill from the album Times Like These B side Go Back On Your Feet Released February 13, 2006 … Wikipedia
Here document — A here document (also called a here document or a heredoc), is a way of specifying a string literal in command line shells such as Bash, Windows PowerShell and the Bourne Shell, as well as programming languages such as Perl, PHP, Python and Ruby … Wikipedia
one — /wun/, adj. 1. being or amounting to a single unit or individual or entire thing, item, or object rather than two or more; a single: one woman; one nation; one piece of cake. 2. being a person, thing, or individual instance or member of a number … Universalium