-
1 rüsten
rüsten2 zich klaar-, opmaken ⇒ voorbereidingen treffen♦voorbeelden:2 sich zum Aufbruch, Gehen rüsten • zich klaarmaken om te vertrekken, weg te gaan -
2 rusten
deskansá -
3 deskansá
rusten [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > deskansá
-
4 to be supported by
rusten op -
5 to bear against
rusten op -
6 deskansá
rusten [v] -
7 bed rest
rusten in bed -
8 to rest on
rusten opsteunen -
9 reposer
reposer [rəpoozee]1 (uit)rusten ⇒ slapen, liggen♦voorbeelden:ici repose … • hier rust …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten rusten ⇒ rust gunnen, ontspannen2 neerzetten ⇒ terugzetten, -leggen, opnieuw zetten1. v1) (uit)rusten, slapen2) rusten (op)3) laten rusten4) neerzetten5) opnieuw stellen [vraag]2. se reposerv1) (uit)rusten3) zich weer voordoen [probleem] -
10 ruhen
ruhen♦voorbeelden:1 hier ruht • hier rust, ligt begravennicht, weder ruhen noch rasten • zich geen rust gunnender Verkehr ruht • het verkeer ligt stiletwas ruhen lassen • iets laten rusten, met rust laten -
11 rest
n. rest; rust; het stilzetten--------v. rusten; restenrest1[ rest]1 rustplaats ⇒ verblijf, tehuis♦voorbeelden:give it a rest • laat het even rusten, hou er even mee oplay to rest • te ruste leggen, begraven; sussen, doen bedarenset someone's mind at rest • iemand geruststellenIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉1 de rest ⇒ het overige, de overigen♦voorbeelden:1 for the rest • voor de rest, overigensand the rest of it, all the rest of it • en de rest————————rest21 rusten ⇒ stil staan, slapen, pauzeren♦voorbeelden:I feel completely rested • ik voel me helemaal uitgerust2 rest assured • wees gerust, wees ervan verzekerdII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen rusten ⇒ leunen, steunen♦voorbeelden:God rest his soul • God hebbe zijn ziel -
12 recline
v. liggen; rusten; neerleggen; aanleunen[ riklajn]1 achterover leunen ⇒ (uit)rusten, op de rug liggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 lie
n. leugen--------n. ligging, plaats; leugen--------v. liegen, een leugen vertellen; oplichten; voor de gek houden--------v. liggen; rusten; zich thuisvoelen; zijnlie1[ laj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 leugen♦voorbeelden:tell a lie • liegen2 〈 Brits-Engels〉 the lie of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk〉 de stand van zakengive the lie to • weerleggen→ white white/————————lie2I 〈onovergankelijk werkwoord; lied, lying〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:lie oneself out of something • zich ergens uit liegen————————lie31 (plat/uitgestrekt/vlak) liggen ⇒ rusten♦voorbeelden:1 lie ill • ziek in/te bed liggenlie asleep • liggen te slapen〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 lie doggo • zich schuil/koest/gedeisd houden2 here lies … • hier ligt/rust …lie at the mercy of • overgeleverd zijn aanlie in ruins/in the dust • in puin liggenlie dormant • sluimerenlie fallow • braak liggenlie heavy • zwaar op de maag liggen; (zwaar) op het geweten drukken, dwars zittenlie at anchor/its moorings • voor anker liggen, vastliggenmy sympathy lies with … • mijn medeleven/sympathie gaat uit naar … -
14 repose
n. rust, kalmte--------v. vertrouwen stellen in; uitrusten, rustenrepose11 rust ⇒ slaap, ontspanning♦voorbeelden:————————repose2〈 formeel〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 lagern
lagern2 opgeslagen liggen, in voorraad zijn♦voorbeelden:in ähnlich gelagerten Fällen • in soortgelijke, dergelijke gevallendieser Fall ist anders gelagert • dit is een ander geval, deze zaak ligt andersII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opslaan, opleggen, bewaren ⇒ (op)stapelen, opbergen2 legeren, (neer)leggen♦voorbeelden:flach lagern • plat neerleggen1 zich legeren, gaan zitten, liggen (rusten), zich uitstrekken♦voorbeelden:1 er lagerte sich im, (minder vaak) ins Gras • hij legerde zich in het gras, ging in het gras liggen, zitten rusten -
16 lie down
ga liggen,rustenlie down1 (gaan) liggen/rusten♦voorbeelden: -
17 rest on one's laurels
-
18 appuyer
appuyer [aapŵie.ee]1 steunen ⇒ leunen, rusten2 drukken♦voorbeelden:1 appuyer contre le mur • leunen, steunen tegen de muurII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:appuyer une affirmation sur de bons arguments • een bewering op goede argumenten baseren1. v1) steunen, leunen, rusten2) beklemtonen5) baseren6) ondersteunen7) drukken (op)2. s'appuyerv1) steunen (op), leunen (op) -
19 dormir
dormir [dormier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:la fortune lui est venue en dormant • hij is slapende rijk gewordendormir (de) son dernier sommeil • zijn laatste slaap slapenlaisser dormir qc. • iets laten rustendormir debout • omvallen van de slaapdormir trop longtemps • zich verslapendormir très tard • uitslapendormir d' un sommeil léger • licht slapendormir sur son travail • boven zijn werk zitten slapenv -
20 poser
poser [poozee]1 poseren ⇒ een houding aannemen, geaffecteerd doen♦voorbeelden:1 poser à qn. • voor iemand door willen gaan, iemand na-apenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 plaatsen ⇒ aan-, op-, in-, afzetten, ergens (neer)zetten, -leggen, hangen3 stellen ⇒ aannemen, uitgaan van4 stellen ⇒ opstellen, voorleggen, opwerpen5 aanzien, grote bekendheid geven ⇒ een status geven, doen opzien naar♦voorbeelden:poser son regard sur • zijn blik vestigen opposer le décor • het decor opstellenposer une pierre • een steen metselenposer des règles • regels opstellenposer que 〈+ aantonende wijs〉 • stellen, aannemen dat4 poser sa candidature pour • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarcela pose un problème • dat levert een probleem op1 geplaatst worden ⇒ (neer)gezet, gelegd worden, (be)rusten (op)3 gesteld worden ⇒ zich voordoen, opduiken4 zich voordoen (als) ⇒ zich opwerpen (tot), spelen (voor)♦voorbeelden:se poser en, en tant que • zich voordoen alsse poser comme • zich voordoen alsv1) poseren, een houding aannemen2) steunen (op)4) een tijdopname maken [foto]5) plaatsen6) stellen
См. также в других словарях:
Rüsten — bezeichnet in der Technik die Tätigkeiten, das Betriebsmittel eines Arbeitssystems (Maschine, Fertigungsstelle, Einzelanlage oder Anlagenstraße usw.) für einen bestimmten Arbeitsvorgang einzurichten, sie beispielsweise mit den notwendigen… … Deutsch Wikipedia
Rüsten — Rüsten, verb. reg. act. welches, 1. überhaupt so wohl zubereiten als auch die nöthigen Anstalten zu etwas machen, bedeutet, in welchem Verstande es bey den ältern Oberdeutschen Schriftstellern sehr häufig ist, und auch noch jetzt im Oberdeutschen … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
rüsten — rüsten: Das westgerm. Verb mhd. rüsten, rusten, ahd. ‹h›rusten, niederl. rusten, aengl. hrystan gehört zu dem im Mhd. untergegangenen Substantiv ahd. hrust »Rüstung«, aengl. hryst, hyrst »Ausrüstung; Waffen; Schmuck«. Dieses Substantiv ist im… … Das Herkunftswörterbuch
rüsten — Vsw std. (8. Jh.), mhd. rüsten, rusten, ahd. (h)rusten, mndd. rusten, mndl. rusten, rosten Stammwort. Aus wg. * hrust ija Vsw. ausrüsten, schmücken ; abgeleitet von ahd. (h)rust Pferdeschmuck , ae. hyrst Schmuck, Schatz . Dieses aus g. * hreud a… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Rusten — (Rüsten), dicke Planken, welche platt u. wasserpaß an den äußeren Seiten des Schiffes hervorragen. Sie kommen am Steuerbord u. Backbord etwas hinter jedem Mast in der Höhe des Raaholzes zu liegen u. sollen die Wände od. Jungfern der Wände tragen … Pierer's Universal-Lexikon
Rüsten — Rüsten, 1) zubereiten, die nöthigen Anstalten zu etwas machen; 2) mit dem nöthigen Geräthe zu etwas versehen; 3) sich zum Kriege vorbereiten, bes. mit den nöthigen Waffen u. Vertheidigungsmitteln versehen; 4) von einzelnen Personen, die Waffen u … Pierer's Universal-Lexikon
Rüsten — Rüsten, militärisch soviel wie mobilmachen (s. Mobilmachung); vgl. Abrüstung … Meyers Großes Konversations-Lexikon
rüsten — V. (Mittelstufe) sich bewaffnen, sich mit Waffen versorgen Beispiel: Die Armee rüstet für den Krieg … Extremes Deutsch
rüsten — den Boden bereiten (für); vorbereiten; präparieren; armieren; bewaffnen * * * rüs|ten [ rʏstn̩], rüstete, gerüstet: 1. <itr.; hat sich durch [verstärkte] Produktion von Waffen und Vergrößerung der Armee militärisch stärken: die Staaten rüsten… … Universal-Lexikon
Rüsten — 1. Das Rüsten wird bezahlt, aber das Herunterfallen nicht. (Niederlausitz.) Sprichwort von Baumeistern, womit sie zu gutem Rüsten auffordern. 2. Man soll immer gerüstet sein. Frz.: L en se doit toujours guetter du mal. (Leroux, II, 256.) 3. Man… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
rüsten — 1. aufrüsten, bewaffnen, hochrüsten, mobilisieren, mobilmachen; (Militär veraltet): armieren. 2. bereiten, bereitstellen, fertig machen, herrichten, vorbereiten, zubereiten; (ugs.): zurechtmachen; (bes. südd., österr., schweiz.): richten. sich… … Das Wörterbuch der Synonyme