Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Все языки
Нидерландский
Норвежский

deksel

Толкование Перевод

1 lid

deksel

deur

klep

English-Dutch technical dictionary > lid
2 cover

n. schuilplaats; beschutting; deksel; omslag; envelop
--------
v. bedekken; verslaan; verbergen; beschermen; afleggen; onder vuur hebben

cover¹

[ kuvvə] 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bedekking ⇒ dek(kleed), hoes; 〈 meervoud〉 dekens, dekbed

2 deksel ⇒ klep

3 omslag ⇒ stofomslag, boekband

4 enveloppe ⇒ briefomslag; 〈 filatelie〉 eerstedagenveloppe/uitgave

5 couvert ⇒ mes en vork

6 invaller ⇒ vervanger

7 → cover charge cover charge/

8 → cover point cover point/

9 → cover version cover version/

♦voorbeelden:

3   read a book from cover to cover • een boek van begin tot eind lezen

4   under cover • in een enveloppe; in/bijgesloten

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 dekmantel ⇒ voorwendsel, mom

2 dekking 〈 ook sport〉 ⇒ beschutting, schuilplaats

3 dekking 〈 voornamelijk verzekeringswezen〉 ⇒ verzekering, dekkingsfonds

♦voorbeelden:

1   under cover of friendship • onder het mom van vriendschap

2   break cover • uit zijn dekking te voorschijn komen

     take cover • dekking zoeken, (gaan) schuilen

     this policy provides cover against burglary • deze polis biedt dekking tegen inbraak

     under cover • heimelijk, in het geheim; verborgen

————————

cover²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 〈+for〉 invallen (voor) ⇒ vervangen

→ cover up cover up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bedekken ⇒ overtrekken

2 beslaan ⇒ omvatten, bestrijken

3 afleggen 〈 afstand〉

4 bewaken 〈 bijvoorbeeld toegangswegen〉

5 verslaan ⇒ verslag uitbrengen over/van

6 dekken ⇒ verzekeren

7 dekken ⇒ bescherming/een alibi geven

8 onder schot houden ⇒ in bedwang houden

9 beheersen ⇒ controleren, bestrijken

10 〈 sport〉 dekken ⇒ bewaken

♦voorbeelden:

1   dust covered the furniture • er lag stof op het meubilair

     a covered wagon • een huifkar

     cover in • overdekken

     he was covered in/with blood • hij zat ónder het bloed

     cover over • bedekken

2   you can't cover all possibilities • je kunt niet alle mogelijkheden voorzien

     the two towns cover 50 square miles • de twee steden beslaan/strekken zich uit over 50 vierkante mijl

5   cover an international conference • een internationale conferentie verslaan

6   we won't be able to cover our expenses • we zullen onze onkosten niet kunnen dekken

     we aren't covered against fire • we zijn niet tegen brand verzekerd

7   covered from behind by his partner • met rugdekking van/in de rug gedekt door zijn maat

8   keep them covered! • hou ze onder schot!

9   from here you can cover the whole valley • van hier kun je de hele vallei bestrijken

¶ a covering letter/note • een begeleidend schrijven

→ cover up cover up/

English-Dutch dictionary > cover
3 lid

n. deksel; ooglid; pet (spreektaal); bedekking

lid

[ lid]

1 deksel ⇒ klep

2 (oog)lid

3 〈 biologie〉 klep

♦voorbeelden:

¶ blow/lift/take the lid off • onthullingen doen

     〈 slang〉 flip one's lid • zijn zelfbeheersing verliezen

     〈 informeel〉 put the lid on • een halt toeroepen, paal en perk stellen aan

     〈Brits-Engels; informeel〉 that puts the lid on • dat doet de deur dicht

English-Dutch dictionary > lid
4 top

adj. bovenste
--------
n. bovenkant; bergtop, hoogtepunt, apex; bedekking, deksel, kap;
--------
v. overtreffen, uitmunten, zich verheffen boven; toppen

top¹

[ top] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 top ⇒ hoogste punt

2 bovenstuk/kant ⇒ tafelblad; bergtop; boomtop; kap 〈 van kinderwagen, auto enz.〉; dop 〈 van fles, vulpen〉; top(je) 〈 kledingstuk〉; bovenleer 〈 van schoen〉; deksel; kroonkurk; room 〈 op melk〉; bovenrand 〈 van bladzijde〉

3 beste/belangrijkste 〈van klas/organisatie〉

4 oppervlakte

5 hoogste versnelling

6 〈 ook meervoud〉 beste ⇒ puikje, elite

7 〈 voornamelijk meervoud〉 groen ⇒ loof 〈 van knol〉

8 tol 〈 speelgoed〉

9 〈 scheepvaart〉 mars

10 〈 sport〉 (slag met) topspin

♦voorbeelden:

1   from top to bottom • van onder tot boven

     at the top of his career • op het hoogtepunt van zijn carrière

     from top to toe • van top tot teen

     〈 informeel〉 at the top of the ladder/tree • bovenaan de (maatschappelijke) ladder

     (shout) at the top of one's voice • luidkeels (schreeuwen)

     come to the top, reach the top • de top bereiken

     (sit) at the top (of the table) • aan het hoofd (van de tafel zitten)

     on top • boven(aan)

2   top of the car • autodak

3   be/come out (at the) top of the form/school • de beste van de klas/school zijn

6   the top of our team • de besten van onze ploeg

¶ off the top of one's head • onvoorbereid 〈 spreken〉

     〈 Iers-Engels〉 the top of the morning (to you) • goeiemorgen

     (feel) on top of the world • (zich) heel gelukkig (voelen)

     〈 informeel〉 blow one's top • in woede uitbarsten

     come out on top • overwinnen

     get on top of something • iets de baas worden

     the problems got on top of him • de problemen werden hem te veel

     go over the top • te ver gaan; uit de loopgraven komen

     keep on top of • de baas blijven

     sleep like a top • slapen als een os

     on top of his salary • boven op zijn salaris

     on top of that • daar komt nog bij, bovendien

→ big big/

————————

top²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉〈 ook figuurlijk〉

1 hoogste ⇒ top-

♦voorbeelden:

1   top drawer • bovenste la

     〈 figuurlijk〉 out of the top drawer • van goede komaf

     top leader • topleider

     top prices • hoogste prijzen

     at top speed • op topsnelheid

————————

top³

〈werkwoord; topped〉

1 van top voorzien ⇒ bedekken

2 de top bereiken van 〈berg bijvoorbeeld; ook figuurlijk〉

3 aan/op de top staan 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ aanvoeren 〈 lijst, team〉

4 overtreffen

5 toppen 〈 plant〉

6 〈 sport, in het bijzonder golf〉 boven het midden raken 〈 bal〉

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 top off/up something • iets bekronen/afronden

     topped off with • met bovenop; met ter afronding

     topped with • met een top van

4   that even tops your story • dat is zelfs nog sterker dan jouw verhaal

     to top it all • tot overmaat van ramp

5   top and tail • afhalen, doppen

¶ top up • bijvullen

English-Dutch dictionary > top
5 I can't get the lid off

I can't get the lid off

ik krijg het deksel er niet af

English-Dutch dictionary > I can't get the lid off
6 I can't get the lid on

I can't get the lid on

ik krijg het deksel er niet op

English-Dutch dictionary > I can't get the lid on
7 booby hatch

n. luik voor een klein luikgat op het dek van een schip, deksel van een trapgat op een schip (Zeevaart); (Beledigende Taal) gekkenhuis, krankzinnigengesticht; (Slang) gevangenis

booby hatch

1 〈 scheepvaart〉 toegangsluik

2 〈Amerikaans-Engels; slang〉 gekkenhuis

English-Dutch dictionary > booby hatch
8 covering

adj. van bescherming, beschermen
--------
n. bedekking, toedekking; deksel

covering

[ kuvring]

1 bedekking ⇒ dekkleed, dekzeil

English-Dutch dictionary > covering
9 ease off the lid

ease off the lid

voorzichtig de deksel eraf halen

English-Dutch dictionary > ease off the lid
10 ease

n. gemak; rust; eenvoud
--------
v. gemakkelijk maken; kalmeren; vrijlaten; ontspannen

ease¹

[ ie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 gemak ⇒ gemakkelijkheid

2 ongedwongenheid ⇒ gemak, comfort

3 welbehagen ⇒ zielenrust

4 financiële onafhankelijkheid

♦voorbeelden:

1   with ease • gemakkelijk, met gemak

2   〈 leger〉 stand at ease • op de plaats rust

     at one's ease • op zijn gemak, rustig

3   ill at ease • niet op z'n gemak

     put/set someone at (his) ease • iemand op z'n gemak stellen/geruststellen

4   a life of ease • een financieel onafhankelijk leven

————————

ease²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 afnemen ⇒ minder worden, (vaart) minderen

♦voorbeelden:

1   ease back on the throttle • gas terugnemen

     ease off/up • afnemen, verminderen, rustiger aan gaan doen

     ease up on someone • minder streng zijn tegen iemand

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verlichten ⇒ doen afnemen/verminderen

2 gemakkelijk(er) maken ⇒ verschikken

3 behoedzaam/omzichtig bewegen

♦voorbeelden:

1   ease oneself • zich ontlasten

     ease back the throttle • gas terugnemen

2   〈 figuurlijk〉 ease someone's mind • iemand geruststellen

3   ease down • langzaam laten zakken

     ease off the lid • voorzichtig de deksel eraf halen

     she eased the car from its narrow berth • behoedzaam reed ze de auto uit de nauwe parkeerplaats

English-Dutch dictionary > ease
11 get off

uitstappen (v. voertuig)

get off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ontsnappen ⇒ ontkomen

2 afstappen ⇒ uitstappen

3 klaar zijn (met werk)

4 vertrekken ⇒ beginnen

5 in slaap vallen

6 vrijkomen ⇒ er goed afkomen

7 〈 informeel〉 high worden

8 〈 informeel〉 (seksueel) klaarkomen

9 〈 informeel〉 opgewonden raken

♦voorbeelden:

4   get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaan

     get off to a good start • f van start gaan/goed beginnen

6   get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomen

     get off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen

¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten

     〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen vertrekken ⇒ doen beginnen

2 in slaap doen vallen

3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor

4 〈 informeel〉 seksueel doen klaarkomen

5 〈 informeel〉 opwinden

6 (op)sturen 〈brief enz.〉 ⇒ wegsturen

7 eraf krijgen

8 uittrekken 〈 kleding, schoenen〉 ⇒ afnemen

9 leren ⇒ instuderen

♦voorbeelden:

2   get a baby off to sleep • een baby te slapen leggen

3   he got me off with a fine • hij zorgde ervoor dat ik er met een bon af kwam

6   get someone off to school • iemand naar school sturen

7   I can't get the lid off • ik krijg het deksel er niet af

9   get something off by heart • iets uit het hoofd leren

¶ 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get someone off with • iemand koppelen aan

III 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 afstappen van 〈fiets; stoep, grasveld enz.〉 ⇒ afstijgen van 〈 paard〉

2 ontheven worden van 〈 verplichting〉

3 klaar zijn met 〈 werk〉

♦voorbeelden:

1   get off the bus • uit de bus stappen

     〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen

3   I got off work late • ik was pas laat met werk klaar

English-Dutch dictionary > get off
12 get on

v. aan boord gaan; op de bus, trein of vliegtuig stappen (bv. "Ze stapte 40 minuten geleden op de bus)
--------
v. vooruitkomen

get on

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vooruitkomen ⇒ voortmaken, opschieten

2 wel varen ⇒ floreren

3 zich redden ⇒ het stellen

4 〈+with〉 (kunnen) opschieten (met) ⇒ overweg kunnen (met)

5 oud/laat worden

6 opstappen 〈 met betrekking tot paard, fiets〉 ⇒ opstijgen; instappen 〈 met betrekking tot bus, vliegtuig〉

♦voorbeelden:

1   get on to • overstappen naar 〈 iets anders, volgend punt〉

     get on with one's work • goed opschieten met zijn werk

     get on with it! • vooruit!

2   I can't get the lid on • ik krijg het deksel er niet op

3   get on without something • het zonder iets kunnen stellen

5   time is getting on • de tijd staat niet stil

     he's getting on (in years) • hij wordt oud

¶ he's getting on for fifty • hij loopt tegen de vijftig

     it's getting on for ten • het is bijna tien uur

     get on to something • iets door hebben; iets op het spoor komen

     get on to someone • iemand contacteren, in contact treden met iemand; iemand op het spoor komen 〈 misdadiger〉

     get on with one's work • verder gaan met zijn werk

     〈 informeel〉 get on! • onzin!

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aantrekken ⇒ opzetten

2 erop krijgen

♦voorbeelden:

1   get one's hat and coat on • zijn hoed opzetten en zijn jas aantrekken

¶ get it on • wild enthousiast worden

III 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 stappen/klimmen op 〈 fiets, paard, rots enz.〉 ⇒ stappen in 〈vliegtuig e.d.〉

English-Dutch dictionary > get on
13 he tacked down the lid

he tacked down the lid

hij spijkerde het deksel dicht

English-Dutch dictionary > he tacked down the lid
14 jam

n. jam; file, verkeersopstopping
--------
v. vast (blijven) zitten, blokkeren, vastraken; dringen; jammen; vastzetten, klemmen. knellen

jam¹

[ dzjæm]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 opstopping ⇒ gedrang; blokkering, stremming

2 〈 informeel〉 knel ⇒ knoei, moeilijkheden

3 〈 verkorting〉[jam session]

♦voorbeelden:

2   be in/get into a jam • in de nesten/knoei zitten/raken

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 jam

2 〈 Brits-Engels〉 (zoete) koek ⇒ makkie

♦voorbeelden:

2   this job isn't all jam • dit karwei is geen lachertje

————————

jam²

〈 jammed〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vast (blijven) zitten ⇒ klemmen, blokkeren, vast raken

2 dringen

3 〈 muziek〉 jammen

♦voorbeelden:

1   the lid jammed • het deksel raakte klem

     the machine jammed • de machine liep vast

2   they jammed into the already overcrowded room • ze drongen de al overvolle kamer binnen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vast zetten ⇒ klemmen, knellen; zeevast zetten

2 (met kracht) drijven ⇒ dringen, duwen

3 (vol)proppen

4 blokkeren ⇒ verstoppen, versperren

5 〈 radio〉 storen

♦voorbeelden:

2   jam the brakes on • op de rem gaan staan

     he jammed his spurs into the horse's flanks • hij gaf het paard de sporen

3   he jammed all his clothes into a tiny case • hij propte al zijn kleren in een piepklein koffertje

4   the crowds jammed the streets • de massa versperde de straten

     the typewriter keys jam • de schrijfmachinetoetsen blokkeren

English-Dutch dictionary > jam
15 lidless

adj. dekselloos, kleploos; (oog)lidloos; alert, waakzaam

lidless

[ lidləs]

1 zonder deksel ⇒ open

2 zonder oogleden

English-Dutch dictionary > lidless
16 prize off the lid

prize off the lid

wip het deksel eraf

English-Dutch dictionary > prize off the lid
17 prize

adj. gewaardeerd; bekroond; beloning waard zijnde
--------
n. prijs; bekroning
--------
v. kronen; waarderen

prize¹

[ prajz] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 vaak attributief〉 prijs ⇒ beloning

2 〈 geschiedenis〉 prijs(schip) ⇒ (oorlogs)buit

3 meevaller ⇒ buitenkansje

♦voorbeelden:

1   the prizes of life • dat wat het leven de moeite waard maakt

2   make prize of • buitmaken

————————

prize²

〈 werkwoord〉

1 waarderen ⇒ op prijs stellen

2 naar waarde schatten

3 lichten 〈 met een werktuig〉

♦voorbeelden:

3   prize off the lid • wip het deksel eraf

     prize a crate open • een krat openbreken

→ prize out prize out/

English-Dutch dictionary > prize
18 shut a book/lid with a snap

shut a book/lid with a snap

een boek/deksel met een klap sluiten

English-Dutch dictionary > shut a book/lid with a snap
19 snap

adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)
--------
adv. onverwacht, snel, bliksemsnel
--------
n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie
--------
v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwen

snap¹

[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 klap

2 hap ⇒ beet

3 knip 〈 met vingers, schaar〉

4 〈 vaak attributief〉 knip(slot) ⇒ drukknoop

5 foto

6 (knappend) koekje

7 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 karweitje van niets ⇒ kleinigheid

8 〈 American football〉 beginpass 〈 door benen van de center naar (quarter)back〉

9 〈 Brits-Engels〉 snap 〈 kaartspel〉

10 〈 informeel〉 pit ⇒ energie

♦voorbeelden:

1   shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten

10 put some snap into it! • een beetje meer fut!

¶ not care a snap (of one's fingers) for something • zich niets aantrekken van iets

     I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen

————————

snap²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 impulsief

2 onverwacht ⇒ onvoorbereid

♦voorbeelden:

1   snap decision • beslissing van 't moment (zelf)

2   snap check • steekproef

¶ a snap shot • een direct schot

————————

snap³

〈 snapped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+at〉 happen (naar) ⇒ bijten

2 klikken (zonder af te gaan) 〈 van geweer〉

♦voorbeelden:

¶ snap at • grijpen naar; aangrijpen 〈kans e.d.〉

     〈 informeel〉 snap out of it • ermee ophouden

     〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (af)breken ⇒ (af)knappen, het begeven 〈 ook figuurlijk〉

2 knallen 〈 met zweep, geweer〉

3 (dicht)klappen ⇒ dichtslaan

4 (toe)knippen ⇒ met een knip sluiten

5 〈ook +out〉 snauwen

6 met een ruk/schok bewegen

♦voorbeelden:

1   snapped nerves • geknakte zenuwen

2   snap down a bird • een vogel neerschieten

3   the door snapped to/shut • de deur sloeg dicht

4   snap one's eyes shut • zijn ogen toeknippen

6   he snapped to attention • opeens had hij er zijn volle aandacht bij

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken

2 happen ⇒ bijten

3 knippen met 〈 vingers〉

4 kieken ⇒ een foto maken van

♦voorbeelden:

1   snap away • weggappen

     snap up • op de kop tikken

     snap up a bargain • een koopje meepakken

¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag

————————

snap⁴

〈 tussenwerpsel〉

1 klap ⇒ knal

2 knak

♦voorbeelden:

1   snap went the glass • klap ging/zei het glas

¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik

English-Dutch dictionary > snap
20 tack

n. kopspijkertje, nageltje; koers, boeg
--------
v. loeven, overstag gaan, laveren; v. koers veranderen

tack¹

[ tæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kopspijker(tje) ⇒ nageltje

2 〈 scheepvaart〉 koers 〈 ten opzichte van de stand der zeilen en de windrichting〉 ⇒ boeg 〈 bij het laveren〉

3 〈 scheepvaart〉 het loeven ⇒ het overstag gaan

4 koers(verandering) ⇒ strategie, aanpak

5 〈 Brits-Engels〉 rijgsteek

6 tuig 〈 van paard〉

♦voorbeelden:

2   the captain ordered a change of tack • de kapitein liet het schip van koers veranderen

→ brass brass/

————————

tack²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 scheepvaart〉 loeven ⇒ overstag gaan, laveren

2 van koers veranderen ⇒ het anders aanpakken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vastspijkeren

2 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 rijgen

♦voorbeelden:

1   he tacked down the lid • hij spijkerde het deksel dicht

     〈 figuurlijk〉 tack on • toevoegen aan

English-Dutch dictionary > tack

Страницы

См. также в других словарях:

deksel — tapun … Woordenlijst Sranan
Topf — 1. A kuscherer Topp ün a kuscherer Löffel is kuscher, (Jüd. deutsch. Warschau.) Kuscher heisst, was nach den jüdischen Speisegesetzen erlaubt ist. Wenn man regelmässig verfährt, so ist alles in Ordnung. 2. Alles ist, wie man einen in den Topf… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Professor Shanku — { bn. প্রোফেসর শঙ্কু, pronounced and spelt as Professor Shonku) is a fictional scientist created by Satyajit Ray in a series of Bangla science fiction books. His full name is Trilokeshwar Shanku, and by occupation, he is an inventor. He is the… … Wikipedia
Nicolas-Marcel Raingo — Nicolas Marcel Raingo, parfois cité sous la forme Ringo, né à Mons le 9 février 1746 et décédé célibataire dans sa ville natale rue d’Enghien le 8 décembre 1823, est un facteur d’instruments de musique des Pays Bas autrichiens. Son atelier… … Wikipédia en Français
Hoffart — 1. Am besten geräth uns immer die stinkende Hoffart, sprach der Hofnarr, als eine Frau den Flor im Klostergarten rühmte. – Klosterspiegel, 63, 7. 2. An arme hoffart wischt der teifel den ars. – Manl., 183; Körte, 2902; Braun, I, 1425. »Wo hoffart … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tropfen (Subst.) — 1. Auch der Tropfen braucht seine Zeit zum Fallen. 2. Aus Tropfen werden Flüsse, aus Flüssen wird das Meer. 3. Aus Tropfen wird ein grosser Fluss, aus Flüssen ein See. – Fabricius, 1. 4. Aus vielen Tropfen entsteht ein Regen. – Eiselein, 524. Lat … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

deksel

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

deksel

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: