-
61 police
police [pollies]〈v.〉1 politie♦voorbeelden:1 car de police • politiebusje, overvalwagenpolice de la circulation, du roulage, de la route • verkeerspolitiepolice secours • alarmdienst, alarmnummer van de politiepolice anti-émeute • oproerpolitiepolice judiciaire • recherche, opsporingsdienstpolice(s) parallèle(s) • geheime politiepolice privée • particuliere veiligheidsdienstêtre de la police, dans la police • bij de politie zijn, werkenexercer, faire la police • de orde bewaren, toezicht houden→ tribunalf1) politie -
62 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
63 pousser
pousser [poesee]1 duwen ⇒ drukken, (op)dringen3 zijn weg vervolgen ⇒ doorgaan, -rijden, -reizen♦voorbeelden:2 faire pousser • verbouwen, telen, kwekenlaisser pousser sa barbe • zijn baard laten staan4 faut pas pousser! • je moet niet zo overdrijven!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (voort)duwen ⇒ (voort)drijven, voortstuwen, schuiven2 aanzetten ⇒ aansporen, (aan)drijven4 uitstoten ⇒ slaken, uiten, zingen5 stimuleren ⇒ vooruitbrengen, bespoedigen6 vooruithelpen ⇒ begunstigen, steunen, pousseren8 voortgaan met ⇒ voortzetten, uitbreiden, verlengen♦voorbeelden:pousser la porte • de deur open-, dichtduwenpousser qn. dehors • iemand buiten (de deur) zettenpousser la plaisanterie trop loin • de scherts te ver drijvenpousser qc. à sa perfection • iets tot in de perfectie uitwerkenpousser l'amitié, la haine jusqu'à 〈+ onbepaalde wijs〉 • zover gaan met zijn vriendschap, zijn haat dat2 pousser un élève • een leerling vooruithelpen, stimulerenpousser des cris • een geschreeuw aanheffenpousser des gémissements • kermen, kreunen¶ pousser son avantage, ses succès • zijn voordeel uitbuiten, weten te benuttenpousser sa voix • zijn stem verheffen1 plaats maken ⇒ opschuiven, opschikken, opzij gaan3 zich opwerken ⇒ carrière, naam maken→ colv1) duwen, drukken2) groeien3) doorgaan4) overdrijven5) persen [bevalling]6) (voort)duwen7) aansporen8) uiten, slaken9) stimuleren10) krijgen [wortels]11) voortzetten -
64 radio
radio [raadie.oo]I 〈m.〉1 marconist ⇒ radio-officier, radiotelegrafist♦voorbeelden:II 〈v.〉1 radio ⇒ radio-omroep, radiotelegrafie2 radio ⇒ radio-ontvanger, radiotoestel♦voorbeelden:une voiture radio • een mobilofoonwagenpasser à la radio • voor de radio komentravailler à la radio • bij de radio werkenf1) radio2) radioscopie3) röntgenfoto -
65 remplacement
-
66 retourner
retourner [rətoernee]♦voorbeelden:retourner à son propos • de draad (van een verhaal) hervattenretourner sur • terugkomen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 van mening, houding doen veranderen♦voorbeelden:retourner la salade • de sla omroerenretourner la terre • de grond omspittenretourner la tête • omkijkenretourner un vêtement • een kledingstuk kerentourner et retourner un projet • een plan van alle kanten bekijken→ veste2 omkijken♦voorbeelden:s'en retourner • terugkerens'en retourner comme on est venu • onverrichter zake vertrekkense retourner sur le dos • zich op zijn rug draaiense retourner contre • zich keren tegen→ crêpe1. v1) terugkeren2) weer gaan5) omdraaien8) richten [wapen]9) terugsturen2. se retournerv1) zich omkeren2) omkijken -
67 roi
roi [rwaa]〈m.〉1 koning ⇒ vorst, heer♦voorbeelden:roi de coeur • hartenkoningFête des Rois • Driekoningenêtre heureux comme un roi • de koning te rijk zijnle Roi Très-Chrétien • de koning van Frankrijktravailler pour le roi de Prusse • voor niets, zonder beloning werkenles Rois (mages) • de drie Koningen, de drie Wijzenmkoning, vorst -
68 roulement
roulement [roelmã]〈m.〉2 geroffel ⇒ geratel, gerommel♦voorbeelden:roulement à billes • kogellagerm1) (het) rollen2) geroffel3) toerbeurt4) circulatie -
69 saison
saison [sezzõ]〈v.〉♦voorbeelden:mauvaise saison • wintertijdsaison du frai • rijtijd, paartijd van de vissenbasse saison • voor-, naseizoensaison morte, morte saison • slappe tijd, komkommertijden toute(s) saison(s) • het hele jaar doorfaire la saison • in het hoogseizoen werkenêtre de saison • te pas komenêtre hors de saison • niet ter zake zijn, niet te pas komenf1) jaargetijde2) seizoen -
70 sang
sang [sã]〈m.〉2 bloed ⇒ geslacht, ras3 leven♦voorbeelden:avoir du sang dans les veines • pit hebbenbon sang de (bon) sort! • potverdorie, verdikkeme nog aan toe!avoir le sang chaud • opvliegend zijnse faire du mauvais sang • zich ongerust makenallumer le sang • de gemoederen verhittenbrûler, fouetter le sang • ophitsenéchauffer le sang à, de qn. • iemand woedend makenglacer le sang • het bloed doen stollennoyer une révolte dans le sang • een opstand bloedig neerslaansucer le sang du peuple • het volk uitzuigenverser le sang • bloed vergietenverser son sang • zijn leven gevenjusqu'au sang • tot bloedens toeêtre du même sang • familie van elkaar zijnbon sang (de bon sang)! • grote genade!mon sang n'a fait qu'un tour • het bloed stolde in mijn aderenm1) bloed2) leven -
71 solde
solde [sold]I 〈m.〉1 saldo♦voorbeelden:solde débiteur • debetsaldoII 〈v.〉1 soldij♦voorbeelden:1. m2) uitverkoop2. f -
72 suer
suer [suu.ee]1 zweten ⇒ vocht uitscheiden, doorlaten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉→ sangv1) (uit)zweten2) uitstralen -
73 sueur
sueur [suu.ur]〈v.〉1 zweet♦voorbeelden:couvert de sueur • bezweettrempé, baigné, ruisselant de sueur • in zweet badendboire la sueur de qn. • zich verrijken dankzij iemands werkcela me donne des sueurs froides • het klamme zweet breekt me uits'engraisser de la sueur du peuple • zich op kosten van het volk verrijkense mettre en sueur • zich in het zweet werkenà la sueur de son front • in 't zweet zijns aanschijnsen sueur • bezweetf -
74 système
système [siestem]〈m.〉♦voorbeelden:système de référence • referentiekadersystème électoral • kiesstelselsystème nerveux • zenuwstelselsystème philosophique de Descartes • (het) filosofisch denken van Descartespar système • uit gewoonte, systematischm1) systeem, stelsel2) inrichting3) methode -
75 tanner
-
76 tempérament
tempérament [tãpeeraamã]〈m.〉1 temperament ⇒ karakter, (vurige) aard2 lichaamsgesteldheid ⇒ gestel, constitutie♦voorbeelden:1 avoir du tempérament • temperament hebben, hartstochtelijk zijnc'est un tempérament • het is een sterke persoonlijkheid〈 informeel〉 s'user, se fatiguer, se tuer, s'esquinter le tempérament • zich afbeulen, zich uit de naad werkenà tempérament • op afbetalingm1) temperament, aard2) gestel, constitutie -
77 vêtement
vêtement [vetmã]〈m.〉♦voorbeelden:vêtements habillés • gelegenheidskledingvêtements militaires • uniformentravailler dans le vêtement • in de kledingbranche werken1. m1) kledingstuk2) omhulsel2. vêtementsm pl -
78 apprendre à discipliner son travail
apprendre à discipliner son travailDictionnaire français-néerlandais > apprendre à discipliner son travail
-
79 avoir le travail lent
avoir le travail lent -
80 avoir qn. à sa solde
avoir qn. à sa solde
См. также в других словарях:
Werken — Werken … Wikipédia en Français
Werkén — is a traditional tribal leader but not a chief in the Mapuche Culture of Southern South America. Thine is to be subordinate to the Lonco or head and may be considered to be the body … Wikipedia
Werken — Wêrken, adj. & adv. von Werk oder Werrig, daraus bestehend. Werkenes Garn. Werkene Leinwand, Werkleinwand. S. 1. Werk … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
werken — V. (Aufbaustufe) mit den Händen arbeiten Beispiele: Der Bauer werkt auf seinem Acker. Sie hat den ganzen Tag im Garten gewerkt … Extremes Deutsch
Werken — This article is about the town in Belgium for the Mapuche title see: Werkén Werken is a town in Kortemark, a part of Belgium. See also: West FlandersExternal links* [http://www.cityreview.be/west vlaanderen/werken/ Werken @ City Review] … Wikipedia
Werken — Das Wort Werken hat verschiedene Bedeutungen: das Schulfach Werkunterricht eine spezielle Technik bei der Textilherstellung, siehe Werken (Textiltechnik) eine Stadt in den Niederlanden, siehe Werken (Stadt) Diese Seite ist eine … Deutsch Wikipedia
Werkén — Un werkén o werke (del mapudungun werken, mensajero ), también escrito huerquén o huerque, es una autoridad tradicional del pueblo mapuche. Cumple funciones de consejero del lonco y suele ser el portavoz de su comunidad. En otros tiempos, debían… … Wikipedia Español
werken — arbeiten, Arbeit leisten/verrichten, hantieren, tätig sein, wirken; (ugs.): roboten; (österr. ugs.): tschinageln; (salopp): malochen; (bayr., österr. ugs.): barabern; (landsch.): werkeln; (landsch., bes. südd.): schaffen. * * *… … Das Wörterbuch der Synonyme
werken — Werk: Das altgerm. Substantiv mhd. werc, ahd. werc‹h›, niederl. werk, engl. work, schwed. verk ist – wie das unter ↑ wirken behandelte Verb – verwandt mit griech. érgon »Arbeit, Werk« (↑ Energie) und armen. gorc »Arbeit«, weiterhin wahrscheinlich … Das Herkunftswörterbuch
werken — ranklotzen (umgangssprachlich); ackern (umgangssprachlich); malochen (umgangssprachlich); (hart) arbeiten; werkeln (umgangssprachlich); schuften (umgangssprachlich) * * … Universal-Lexikon
werken — wẹr·ken; werkte, hat gewerkt; [Vi] oft iron; handwerklich, körperlich arbeiten … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache