-
1 pondre
pondre [põdr]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 commentaire
-
3 gratter
gratter [graatee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af-, om-, weg)krabben4 inhalen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v2) zwoegen3) kraken4) krabben5) omwroeten6) kriebelen7) inhalen2. se gratterv -
4 marchand
marchand1 [maarsĵã],marchande [maarsĵãd]〈m., v.〉1 koopman, -vrouw ⇒ handelaar, verkoper, -koopster, winkelier♦voorbeelden:marchand de couleurs • drogistmarchand d'habits • uitdragermarchand de journaux • krantenverkopermarchand des quatre-saisons • groenteventer〈 figuurlijk〉 le marchand de sable est passé • het zandmannetje, Klaas Vaak is gekomenmarchand de sommeil • huisjesmelkermarchand ambulant • marskramermarchand forain • (rondreizend) marktkoopmanjouer à la marchande • winkeltje spelenmarchand au détail • kleinhandelaarmarchand de, en gros • groothandelaar¶ il y a marchand • geboden!, mijn!trouver marchand • een koper vinden————————marchand2 [maarsĵã]1 handels- ⇒ verhandelbaar, (goed) verkoopbaar, goed ‘gaand’♦voorbeelden:qualité marchande • normale kwaliteitvaleur marchande • handelswaarde→ marinem (f - marchande)handelaar, verkoper/verkoopster -
5 marchander
marchander [maarsĵãdee]1 (af)dingen ⇒ loven en bieden, pingelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v -
6 coco
-
7 aboiement
-
8 académique
académique [aakaadeemiek]♦voorbeelden:palmes académiques •〈 ordeteken voor verdiensten bij het onderwijs〉adj -
9 accaparer
accaparer [aakaapaaree]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:accaparer qn. • beslag leggen op iemandv2) inpalmen3) beslag leggen (op), monopoliseren -
10 acolyte
-
11 amateur
amateur [aamaatur]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 amateur♦voorbeelden:amateur de sucreries • zoetekauw1. m1) liefhebber2) amateur3) dilettant2. adj1) amateur-, amateuristisch -
12 amplification
amplification [ãpliefiekaasjõ]〈v.〉f2) vergroting [foto] -
13 aplatir
aplatir [aaplaatier]1 plat maken ⇒ plat slaan, afplatten, pletten♦voorbeelden:aplatir des plis au fer • plooien uitstrijkenaplatir sa voiture • z'n auto te pletter rijden♦voorbeelden:1. vplat maken, plat slaan2. s'aplatirv -
14 apôtre
apôtre [aapootr]〈m.〉1 apostel2 verdediger ⇒ voorvechter, voorstander♦voorbeelden:m1) apostel2) voorvechter -
15 aristocrate
-
16 bande
bande [bãd]〈v.〉2 baan ⇒ strook, band4 bende ⇒ troep, groep♦voorbeelden:bande de mitrailleuse • patroonbandbande de toile • verband, windselbande Velpeau • zwachtel, rekverbandbande élastique • rekverbandbande magnétique • magneetband, bandje, tapebande sonore • geluidsband, soundtrackbandes d'une chaussée • rijstrokenchaussée à trois bandes • driebaanswegbande dessinée • strip〈 pejoratief〉 bande d'idiots! • stelletje stommelingen!bande de loups • roedel wolvenêtre de la bande • erbij horenaller en bande • met z'n allen gaanfaire bande à part • zich afzonderen〈 figuurlijk〉 prendre qn., faire qc. par la bande • iemand, iets indirect benaderenf1) reep, band2) baan, strook3) bende, troep, groep -
17 boîte
boîte [bwaat]〈v.〉1 doos ⇒ blik, trommel, kistje5 nachtclub ⇒ dancing, discotheek, (dans)tent♦voorbeelden:1 boîte en fer • ijzeren trommel, kistboîte à gants • handschoenen-, dashboardkastjeboîte à idées • ideeënbus〈 informeel〉 boîte à images • kijkbuis, -doosboîte aux lettres • brievenbus〈 figuurlijk〉 boîte à malice • trukendoos, toverdoosboîte à musique • speeldoosboîte à ordures • vuilnisbakboîte à rythme(s) • ritmeboxboîte à savon • zeepdoosboîte de secours • verbandtrommelboîte à suggestions • ideeënbusboîte à surprise(s) • fopdoos, toverdoosboîte postale • postbusmettre en boîte(s) • inblikken〈 figuurlijk〉 mettre qn. en boîte • iemand voor de gek houden, op de kast jagenboîte crânienne • hersenpan〈 vliegtuig〉 boîte noire • zwarte doos, black boxf1) doos, trommel2) blikje3) kast, bak, lege ruimte [techniek]4) zaak, hok [om te werken]5) school6) gevangenis7) nachtclub -
18 bonne
-
19 brasseur
brasseur [braasur],brasseuse [braaseuz]〈m., v.〉2 schoolslagzwemmer, -zwemster♦voorbeelden:m (f - brasseuse)1) bierbrouwer/-wster2) schoolslagzwemmer/-mster -
20 calcul
calcul [kaalkuul]〈m.〉1 berekening ⇒ (het) uitrekenen, becijfering♦voorbeelden:calcul des probabilités • waarschijnlijkheidsrekeningcalcul matriciel • matrixrekeningcalcul mental • hoofdrekenenrésoudre un problème par le calcul • een vraagstuk rekenkundig oplossenfaire un mauvais calcul • zich misrekenendéjouer les calculs de qn. • iemands plannen verijdelen; 〈 pejoratief〉 (snode) plannetjes verijdelense tromper dans ses calculs • zich misrekenencalcul rénal • niersteenm1) berekening2) rekenkunde3) eigenbelang4) overweging, inschatting5) steen [medisch]
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache