-
101 proof
adj. bestand, opgewassen, (water)dicht--------n. bewijs--------v. bestand staan tegen; waterdicht zijn; bewijzenproof1[ proe:f]♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 the proof of the pudding is in the eating • in de praktijk zal blijken of het goed isbring/put to the proof • op de proef stellen♦voorbeelden:————————proof2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:1 proof against water • waterdicht, waterbestendig————————proof3II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
102 put off
uitvaren (scheepv.); uittrekken (kledingstuk); uitstellen; afzetten; afschrikken; afschepen; v, de wijs brengen; verdoven; v.d. hand doen; uitzendenput off♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 never put off till tomorrow what you can do today • laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaanput someone off from a plan • iemand een plan afraden4 I tried in vain to put off my tax-collector • ik trachtte tevergeefs de belastingontvanger van mij af te schudden7 put off your doubts! • laat uw twijfels varen! -
103 quality
adj. kwaliteit(s)--------n. kwaliteit; aard, eigenschap, goede eigenschap, karakteristiek; karakter, natuur; goede kwaliteit[ kwollətie] 〈meervoud: qualities〉1 kwaliteit ⇒ deugd, capaciteit2 eigenschap ⇒ kenmerk, karakteristiek♦voorbeelden:quality of life • leefbaarheid, kwaliteit van het bestaanhave the quality of gaining people's confidence • het vermogen bezitten het vertrouwen van de mensen te winnenin the quality of President • in de hoedanigheid van PresidentII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; ook attributief〉1 kwaliteit ⇒ waarde, gehalte♦voorbeelden:quality newspaper • kwaliteitskranthigh/low quality wood • hout van goede/slechte kwaliteitof poor/good quality • van slechte/goede kwaliteitpeople of quality • mensen van standing -
104 queer
adj. vreemd; raar; naar gevoel hebbend; geschift; homosexueel--------n. homosexueel; rare; vreemd mens--------v. (het voor een ander) bederven; in gevaar brengenqueer1————————queer2〈bijvoeglijk naamwoord; queerness〉1 vreemd ⇒ raar, zonderling♦voorbeelden:¶ 〈 ook queer street, voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 be in Queer Street • in moeilijkheden zitten; 〈 in het bijzonder〉 schulden hebben————————queer3 -
105 question
n. vraag; vraagstelling; probleem; vraagteken; kwestie--------v. ondervragen; betwijfelen; vragenquestion1[ kwestsjn]1 vraag2 vraagstuk ⇒ probleem, kwestie3 stemming♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 ask no questions and be told no lies • vraag mij niet, dan lieg ik nietyou should obey your father without question • je moet je vader zonder meer gehoorzamenthe man in question • de man in kwestie/over wie we het hebbenthat is out of the question • er is geen sprake van, daar komt niets van inthat is not the question • daar gaat het niet omthe question is … • waar het om gaat is …that is begging the question • 〈 informeel〉 dat is moeilijkheden ontlopen; 〈 in het bijzonder〉 dat is een vraag met een wedervraag beantwoorden1 twijfel ⇒ onzekerheid, bezwaar♦voorbeelden:there's no question about his credentials • zijn geloofsbrieven zijn betrouwbaarbeyond (all)/without question • ongetwijfeld, stellig, buiten kijf————————question2〈 werkwoord〉1 vragen ⇒ ondervragen, uithoren♦voorbeelden:3 I question whether/if … • ik betwijfel het of … -
106 red
adj. rood--------n. rood; ; rode (socialist); rode bal (bij biljart); de rode cijfersred1[ red] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets roods ⇒ rode verf; rode kleren♦voorbeelden:¶ Reds under the bed(s) • het (vermeende) alomtegenwoordige ‘rode gevaar’be in the red • rood staanget into the red • in de rode cijfers komen————————red2〈bijvoeglijk naamwoord; redder; redness〉1 rood♦voorbeelden:1 red (blood) cell/corpuscule • rode bloedcel, rood bloedlichaampjeRed Cross • Rode Kruisred currant • rode aalbesred flag • rode vlag, gevarenvlagred light • rood (verkeers)lichtred meat • rood vleeslike a red rag to a bull • als een rode lap op een stierred setter • rode setter〈 spreekwoord〉 red sky at night, shepherd's delight; red sky in the morning, shepherd's warning • avondrood, mooi weer/licht in de boot; morgenrood, water in de slootred with shame • rood van schaamteroll out the red carpet for someone • de (rode) loper voor iemand uitleggen 〈 voornamelijk figuurlijk〉red ensign • Britse koopvaardijvlag〈 voornamelijk Brits-Engels〉 Red Indian • indiaan, roodhuidred lead • (rode) menie〈informeel; pejoratief〉 red tape • (administratieve) rompslomp, (bureaucratische) formaliteitensee red • buiten zichzelf raken (van woede), witheet zijn/worden -
107 render
v. doen; veranderen; veroorzaken; presenteren; indienen, doorgeven (in computers) tekenen, beeldconverteren van driedimensionale tekeningen in foto-realistische beelden[ rendə]1 (terug)geven ⇒ geven, vergelden; betalen 〈 tol〉; betonen 〈 gehoorzaamheid〉; verlenen, verschaffen 〈 hulp〉; bewijzen 〈 dienst〉; betuigen 〈 dank〉; opgeven 〈 reden〉; voorleggen 〈 rekening〉; afleggen 〈 rekenschap〉; uitbrengen 〈 verslag〉; uitspreken 〈 vonnis〉3 vertolken ⇒ weergeven, spelen; afschilderen4 vertalen ⇒ om/overzetten♦voorbeelden:render good for evil • kwaad met goed vergeldenservices rendered • bewezen diensten〈 spreekwoord〉 render unto Caesar the things that are Caesar's • geef de keizer wat de keizer toekomt en God wat God toekomt -
108 road
n. weg, straat; spoorweg[ rood]♦voorbeelden:the main road • de hoofdwegsubsidiary roads • secundaire wegen〈 slang〉 hit the road! • smeer 'm!〈 informeel〉 one for the road • een afzakkertje, eentje voor onderwegon the road • onderweg, op pad/weg 〈 voornamelijk van handelsreiziger〉; rondreizend 〈 van toneelgezelschap〉take to the road • gaan zwerven -
109 rolling
adj. rollend, golvend--------n. het rollen[ rooling]♦voorbeelden:be rolling in it/money • bulken van het geld -
110 rose
adj. roze--------n. roos; serie films; trechter--------v. opstaan; opgaan; stijgenrose1[ rooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:under the rose • onder geheimhouding, sub rosa〈 spreekwoord〉 a rose by any other name (would smell as sweet) • hoe men een roos ook zou noemen, ze blijft altijd even heerlijk ruiken————————rose2→ rise rise/ -
111 safe
adj. veilig; zeker; voorzichtig; heel; niet gevaarlijk--------n. brandkast, (bewaar)kluissafe1[ seef] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brandkast ⇒ (bewaar)kluis, safe(loket)————————safe2〈bijvoeglijk naamwoord; safeness〉1 veilig ⇒ beschermd, beschut2 veilig ⇒ zeker, gevrijwaard3 betrouwbaar ⇒ vertrouwd, gegarandeerd♦voorbeelden:safe from attack • beveiligd tegen aanvallenas safe as houses • zo veilig als een huisbe on the safe side • het zekere voor het onzekere nemenbetter (to be) safe than sorry • beter blo Jan dan do Janin safe keeping • in veilige bewaringit's safe to say • je kunt gerust zeggenplay it safe • op veilig spelen/geen risico nemen〈 spreekwoord〉 it's better to be safe than sorry • beter hard geblazen dan de mond verbrand; beter een kwaaie loop dan een kwaaie koopthe party has twenty safe seats • de partij kan zeker rekenen op twintig zetels -
112 sauce
n. saus; specerij; brutaliteit (spreektaal); puree; toevoegsel van groente bij vlees--------v. sauzen; brutaal zijn (slang); verzachten (van vonnis)sauce1♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 what's sauce for the goose is sauce for the gander • gelijke monniken, gelijke kappen————————sauce2 -
113 scratch
n. schram; krab, -krab; onaangenaam geluid; gegier; gekraak; gekrabbel; beginpunt; vanaf het begin; nul; geld (slang)--------v. schrammen; krabben, -krab; onaangenaam geluidmaken; gieren; kraken; krassen, met moeite behalen; uitwissenscratch1[ skrætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:bring someone up to scratch for a test • iemand klaarmaken voor een testcome up to scratch • het halen/reddenit comes up to scratch • het voldoet————————scratch2♦voorbeelden:————————scratch3♦voorbeelden:1 krassen ⇒ (zich) krabben, krassen maken/krijgen (in)♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 you scratch my back and I'll scratch yours • als de ene hand de andere wast, dan zijn ze beide schoon♦voorbeelden: -
114 shoe
n. schoen; hoefijzer; sandaal (bij auto, etc)--------v. beslaan (paard); schoeienshoe1[ sjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schoen3 schoenvormig voorwerp ⇒ remschoen/blok♦voorbeelden:put on/take off one's shoes • zijn schoenen aantrekken/uittrekkenput oneself in someone's shoes • zich in iemands positie verplaatsenstep into someone else's shoes • de rol/taak van iemand anders overnemen〈 spreekwoord〉 if the shoe fits, wear it • wie de schoen past, trekke hem aan————————shoe22 schoeien -
115 sight
n. gezicht; blik; bezienswaardigheid; vizier; zicht; gezichtsveld; gezichtspunt--------v. in zicht/in het vizier krijgen; waarnemen, ziensight1[ sajt]1 (aan)blik ⇒ (uit)zicht, schouwspel, bezienswaardigheid5 mening♦voorbeelden:I cannot stand/bear the sight of him • ik kan hem niet luchten of zienkeep sight of • in het oog houden〈informeel; ironisch〉 what a sight you look/are! • wat zie je eruit!see the sights • de bezienswaardigheden bezoeken¶ raise/lower one's sights • meer/minder verwachtenyou are a sight for the gods/for sore eyes • je bent door de hemel gezonden2 gezicht ⇒ het zien, het gezien worden♦voorbeelden:2 〈 geldwezen〉 ten days after sight • (betaalbaar) tien dagen na zicht 〈 met betrekking tot wissels〉at the sight of • bij het zien vanat first sight • op het eerste gezichtplay music at sight • van het blad spelenat/on sight • op zichtknow someone by sight • iemand van gezicht kennenshoot on sight • schieten zonder waarschuwinggo out of sight • uit het gezicht verdwijnenkeep someone in sight • iemand in het oog houdenkeep in sight of • binnen het gezichtsveld blijven van〈 spreekwoord〉 out of sight, out of mind • uit het oog, uit het hartwe are (with)in sight of the end • het einde is in zichtout of my sight! • uit mijn ogen!stay/keep out of sight • blijf uit het gezicht¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 out of sight! • fantastisch!, te gek!second sight • helderziendheid————————sight2〈 werkwoord〉 -
116 sleep
n. slaap; coma--------v. slapen; uitrusten; liggen (- met)sleep1[ slie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:go to sleep • gaan slapen, in slaap vallenmy foot has gone to sleep • mijn voet slaaptnot lose sleep over something • niet wakker liggen van ietssend to sleep • in slaap doen vallenhave a good sleep • goed slapen————————sleep2♦voorbeelden:sleep late • uitslapensleep on • doorslapensleep out • buitenshuis/in de open lucht slapensleep on/over something • een nachtje over iets slapensleep together • met elkaar naar bed gaansleep with someone • met iemand naar bed gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sleep off one's hangover • zijn roes uitslapen -
117 slip
n. SLIP protokol, een protokol voor seriële verbinding met het Internet, een protokol waarmee een volledige verbinding met het Internet via een gewone telefoonlijn mogelijk isslip13 onderrok/jurk♦voorbeelden:slip of the tongue • versprekingmake a slip • een vergissing maken, een misstap begaan〈 spreekwoord〉 there's many a slip 'twixt cup and lip • tussen lepel en mond valt veel pap op de grond; tussen neus en lippen kan een goede kans ontglippen¶ give someone the slip • aan iemand ontsnappen/ontglippen————————slip2〈 slipped〉♦voorbeelden:time slips away/by • de tijd gaat ongemerkt voorbijslip down • naar beneden glijdenslip through • doorschietenslip on something • ergens over uitglijdenslip in/out • naar binnen/buiten glippenslip off • wegglippenslip from • ontglippen aanslip past someone • langs iemand glippenslip through one's fingers • door zijn vingers glippenslip up • zich vergissenslip into/out of a dress • een jurk aanschieten/uittrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schuiven ⇒ slippen, laten glijden3 (onopvallend) toestoppen/geven♦voorbeelden:slip one's foot • uitglijdenslip one's memory/mind • vergetenslip on something comfortable • iets gemakkelijks aanschieten -
118 smoke
n. rook; walm; het roken; sigaret (spreektaal)--------v. roken; rook omhoog doen gaan; stomen, walmensmoke1[ smook] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rook3 damp4 trekje♦voorbeelden:→ holy holy/————————smoke2♦voorbeelden:smoke oneself to death • zich doodrokenno smoking • verboden te rokenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beroken♦voorbeelden:→ smoke out smoke out/ -
119 sort
n. soort; type; wijze--------v. sorteren, klasserensort1[ so:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 soort ⇒ klas(se), type♦voorbeelden:1 of every sort and kind • van allerlei slag/soortenthat sort of thing • zoiets, zulksa sort of (a) • een soort(ement) van, een of anderea painter of sorts • een of ander soort schildernothing of the sort! • niets dergelijks, geen sprake van!all sorts of • allerlei〈 spreekwoord〉 it takes all sorts (to make a world) • op de wereld vind je allerlei soorten mensen; onze Lieve Heer heeft rare kostgangers¶ be out of sorts • zich niet lekker/kregelig voelen→ sort of sort of/————————sort2♦voorbeelden:1 his actions sort ill/well with his character • zijn daden stemmen slecht/goed met zijn karakter overeenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sort over/through • sorteren, klasseren→ sort out sort out/ -
120 speak
v. spreken; zeggen; uitdrukken; een speech geven; opmerken1 spreken ⇒ een toespraak/voordracht houden3 ken ⇒ toon geven, aanspreken♦voorbeelden:legally speaking • volgens de wetpersonally speaking • voor mijn partproperly speaking • in eigenlijke zinso to speak • (om) zo te zeggen, bij wijze van sprekenstrictly speaking • strikt genomenspeak out against something • zich tegen iets uitsprekenspeak out/up • duidelijk sprekenspeak up for someone/something • het voor iemand/iets opnemenspeak for someone • spreken voor/uit naam van iemandnothing to speak of • niets noemenswaard(ig)sspeak ill/well of someone/something • kwaad/gunstig spreken over iemand/ietsspeak to someone (about something) • iemand (om iets) aanspreken; iemand (over iets) aanspreken/aanpakken〈 telefoon〉 speaking! • spreekt u mee!could you speak up please • wat harder a.u.b.speak for something • iets bestellen/reserveren; van iets getuigen; een toespraak houden/pleiten voor 〈 ook figuurlijk〉speak to a subject • iets zeggen over een onderwerpI can speak to his having been here • ik kan bevestigen dat hij hier geweest isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)spreken ⇒ zeggen, uitdrukken♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenit speaks volumes for his moderation • het spreekt boekdelen over zijn gematigdheidspeak the word! • zeg het maar!
См. также в других словарях:
Sprichwort — 1. A Sprichwort is lehawdil1 a Thojre2. (Jüd. deutsch. Warschau.) 1) Mit Unterschied. 2) Lehre, Gesetz. – Wird gebraucht, wenn man eine profane mit einer heiligen Sache vergleicht. Das Sprichwort gilt allgemein als Orakel. 2. Das Sprichwort… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mädchen — Das macht dem Mädchen (der Liebe) kein Kind: eine Sache ist nicht so schlimm, sie kann keinen großen Schaden anrichten oder nach sich ziehen. Die Redensart spiegelt moralische Vorstellungen der Gesellschaft vergangener Jahrhunderte; denn es galt… … Das Wörterbuch der Idiome
Schaf — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Schäfchen — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Sprichwort — Sprichwort: Das erste Glied der Zusammensetzung mhd. sprichwort »geläufiges Wort, sprichwörtliche Redensart, Sprichwort« gehört zu dem unter ↑ sprechen behandelten Verb; doch ist die Entstehung der Zusammensetzung nicht sicher erklärt. Die jetzt… … Das Herkunftswörterbuch