-
1 motive
reden -
2 reason
reden -
3 raison d'être
-
4 stormy petrel
reden om ruzie te maken of voor meningsverschilstormvogeltje; 〈 figuurlijk〉onheilsbode, onrustzaaier———————— -
5 cause for celebration
reden voor feestviering -
6 give reason for
reden geven voor, uitleggen -
7 presumption of legitimacy
reden om te veronderstellen (dat aktiviteit op wettige gronden plaatsvond) -
8 raison d'etat
reden van regering (in Frans), positief belang van regering die verdedigingsacties rechtvaardigen -
9 seek a quarrel
reden om ruzie te maken zoeken -
10 cause
n. oorzaak; reden; beweegreden; aanleiding; zaak--------v. veroorzakencause1[ ko:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 oorzaak2 reden ⇒ beweegreden, motief, grond♦voorbeelden:2 give cause for • reden geven tot/omthere is no cause for alarm • er is geen reden voor ongerustheidwork for a good cause • voor een goed doel werkenplead one's cause • zijn zaak bepleitena lost cause • een verloren/hopeloze zaak————————cause2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 occasion
n. gelegenheid; gebeuren, gebeurtenis; geval, voorval; reden--------v. veroorzaken, aanleiding geven totoccasion1[ əkeezjn]2 evenement ⇒ gelegenheid, feest♦voorbeelden:♦voorbeelden:on rare occasions • heel af en toehave few occasions to speak Russian • weinig gelegenheid hebben om Russisch te sprekenon the occasion of your birthday • ter gelegenheid van je verjaardagon this occasion • bij deze gelegenheid1 reden ⇒ grond, behoefte♦voorbeelden:————————occasion2〈 werkwoord〉 -
12 why
adv. waarom? om welke reden?--------conj. waarom--------interj. hee! (uitdruk van verwondering)--------n. vraagstelling; waarom; redenwhy1[ waj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————why2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 why not ask him? • waarom vraag je het (hem) niet gewoon?why did you hit her? • waarom heb je haar geslagen?that may be why he didn't come • misschien is hij daarom niet gekomen————————why3♦voorbeelden:1 why, if it isn't Mr Smith • wie we daar hebben! Mr. Smith!2 three plus five? why, eight • drie plus vijf? acht natuurlijkwhy, a child could answer that • nou zeg, een kind zou dat weten -
13 account
n. Klantenrekening (bij computers - ook regeling die toegang verleent tot service of tot het Internet netwerk); rekening (boekhouding); beschrijving; reden--------v. verantwoorden; rekening houden met, zich gedragen ten opzichte vanaccount1[ əkaunt]♦voorbeelden:by one's own account • naar eigen zeggengive/render an account of • verslag uitbrengen over3 account of goods purchased • inkooprekening, inkoopfactuur♦voorbeelden:for the account and risk of • voor rekening en risico vanon one's own account • voor eigen rekeningadd/charge something to someone's account, put something down to someone's account • iets op iemands rekening schrijvenbalance/settle/square (one's) accounts with someone • de rekening vereffenen met iemand; 〈 ook figuurlijk〉 afrekenen met iemandcharge an account • een rekening belastenhave/keep an account at/with the bank • een rekening hebben bij de bankopen an account at/with the bank • een rekening openen bij de bankpass to account • op rekening stellen/zettenpay (in)to the account • op rekening betalen/stortenfor account of • voor rekening vanon account • op rekeningto someone's account • op iemands rekeningnot on any account • in geen gevalon account of • wegenson no account • in geen gevalon that account • om die reden, daarom3 belang ⇒ waarde, gewicht4 voordeel ⇒ profijt, winst♦voorbeelden:give/render account of • rekenschap afleggen overtake something into account, take account of something • rekening houden met iets3 hold something in great account • iets van groot gewicht/grote waarde achtenof no account • van geen belangput/turn something to (good) account • zijn voordeel met iets doen————————account2〈 werkwoord〉1 beschouwen (als) ⇒ houden voor, rekenen (onder)♦voorbeelden:→ account for account for/ -
14 rationale
-
15 reason
n. reden; wijsheid--------v. denken; beredeneren; beargumenterenreason1[ rie:zn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reden ⇒ beweegreden, oorzaak♦voorbeelden:by reason of • wegenswith (good) reason • terechtit stands to reason that • het spreekt vanzelf datdemands past/beyond all reason • onredelijke eisenanything (with)in reason • alles wat redelijk/mogelijk is————————reason2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door redenering afleiden ⇒ beredeneren, veronderstellen♦voorbeelden:reason something out • iets beargumenteren/uitdenkenreason someone out of a plan • iemand een plan uit het hoofd praten -
16 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
17 somehow
pron. op de een of andere manier; hoe dan ook1 op de een of andere manier ⇒ hoe dan ook, ergens♦voorbeelden: -
18 wheel
n. wiel; rad; stuur; omweg; omdraaiende beweging; terugkeer--------v. rollen, rijden; zich omkeren/omdraaien; duwen, trekkenwheel1[ wie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wiel ⇒ rad; draaischijf2 stuur ⇒ stuurrad/wiel, roer♦voorbeelden:4 on wheels • per auto, met de wagen¶ go on (oiled) wheels • op rolletjes lopen, gesmeerd gaanoil the wheels • vlekkeloos laten verlopen, smerenthere are wheels within wheels • het zit zeer ingewikkeld in elkaar→ big big/————————wheel2♦voorbeelden:¶ wheeling and dealing • ritselen, gesjacher, gemarchandeerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 duwen/trekken 〈 iets op wieltjes〉 ⇒ (ver)rijden, rollen♦voorbeelden:they wheeled the patient back to his room • ze reden de patiënt terug naar zijn kamerthey wheeled in the victims • zij reden de slachtoffers naar binnen -
19 concrete reason
echte reden,concrete reden -
20 objective reason
objectieve reden (zakelijke reden)
См. также в других словарях:
Reden — (Verb., s. ⇨ Sprechen). 1. Alles Reden ist verloren, findet man nicht offne Ohren. – Gaal, 1235. 2. Am Reden erkennt man den Menschen, am Geschmack den Wein, am geruch die blumen. – Lehmann, 917, 16. 3. An viel reden kennt man einen Narren. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Reden — Rêden, verb. reg. act. et neutr. welches im letztern Falle das Hülfswort haben erfordert. 1. Im weitesten Verstande, vernehmliche Laute hervor bringen, Laute, welche Zeichen der Gedanken sind, hervor bringen, wie sprechen. Das Kind lernt reden.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Reden — bezeichnet Reden (Pattensen), einen Stadtteil von Pattensen im Landkreis Region Hannover, Niedersachsen, nicht zu verwechseln mit der Ortschaft Rheden im Landkreis Hildesheim einen Ortsteil von Schiffweiler im Landkreis Neunkirchen, Saarland ein… … Deutsch Wikipedia
reden — V. (Grundstufe) etw. in Worten ausdrücken Synonyme: sprechen, sagen Beispiele: Vor Angst konnte er nicht reden. Sie reden oft über Musik. reden V. (Aufbaustufe) einen Vortrag vor einem Publikum halten Synonyme: eine Rede halten, vortragen,… … Extremes Deutsch
reden — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • sprechen • plaudern • ein Pläuschchen halten Bsp.: • Kann ich Herrn Müller sprechen? • Er spricht Englisch und Deutsch. • … Deutsch Wörterbuch
reden — Vsw std. (9. Jh.), mhd. reden, ahd. red(i)ōn, as. ređiōn, afr. rethia Stammwort. Ableitung von Rede oder einem verwandten Wort, ursprünglich mit der Bedeutung Zahl , so daß die Ausgangsbedeutung von reden zählen ist, das über erzählen zu der… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
reden — reden, redet, redete, hat geredet 1. Worüber habt ihr gestern geredet? 2. Kann ich mal kurz mit dir reden? … Deutsch-Test für Zuwanderer
Reden [1] — Reden, 1) durch Worte Gedanken u. Empfindungen ausdrücken; 2) eine feierliche Rede (s.d. 4) halten; 3) durch sichtbare Zeichen od. durch die eigenthümliche Beschaffenheit lebhafte Gedanken u. Vorstellungen erwecken … Pierer's Universal-Lexikon
Reden [2] — Reden, Friedrich Wilhelm Otto Ludwig, Freiherr von R., geb. 11. Febr. 1804 auf seinem väterlichen Gute Wedlinghausen im Lippeschen, studirte die Rechte in Göttingen u. trat hierauf in hannöverschen Staatsdienst, wurde 1824 Auditor beim Amt Hameln … Pierer's Universal-Lexikon
Reden — Reden, Friedrich Wilhelm Otto Ludwig, Freiherr von, Statistiker, geb. 11. Febr. 1804 in Wendlinghausen (Lippe), gest. 12. Dez. 1857 in Wien, trat in den hannoverschen (1832 Mitglied der hannoverschen Ständeversammlung, 1834 Generalsekretär des… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Reden — Reden, Friedr. Wilh. Otto Ludwig, Freiherr von, geb. 1804 zu Wendlinghausen in Lippe Detmold, stand in hannöv., dann in preuß. Diensten, lebt seit 1849 pensionirt in Frankfurt a. M., ist der Verfasser zahlreicher statistischer Werke über einzelne … Herders Conversations-Lexikon