-
1 calling off
afzeggen -
2 call off summit
afzeggen van een topconferentie -
3 resign a claim
afzeggen van een aanklacht -
4 call off
v. afbellen,afzeggen {van een afspraak}call off1 afzeggen ⇒ afgelasten, laten vervallen2 terug/wegroepen ⇒ in bedwang/toom houden 〈 in het bijzonder hond〉3 afroepen ⇒ (hardop) voorlezen/opsommen♦voorbeelden:1 call off one's engagement • het af/uitmaken -
5 put off
uitvaren (scheepv.); uittrekken (kledingstuk); uitstellen; afzetten; afschrikken; afschepen; v, de wijs brengen; verdoven; v.d. hand doen; uitzendenput off♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 never put off till tomorrow what you can do today • laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaanput someone off from a plan • iemand een plan afraden4 I tried in vain to put off my tax-collector • ik trachtte tevergeefs de belastingontvanger van mij af te schudden7 put off your doubts! • laat uw twijfels varen! -
6 cancel
v. schrappen, afzeggen[ kænsl] 〈 Brits-Engels cancelled〉1 tegen elkaar wegvallen ⇒ elkaar compenseren/neutraliseren, tegen elkaar opwegen♦voorbeelden:→ cancel out cancel out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doorstrepen ⇒ doorhalen, (door)schrappen2 opheffen ⇒ ongedaan maken, vernietigen♦voorbeelden:4 the inflation was cancelled by wage increases • de inflatie werd gecompenseerd door loonsverhogingen→ cancel out cancel out/ -
7 countermand
v. tegenbevel geven; afzeggen, herroepen, afgelasten, afbestellen, annuleren[ kauntəma:nd]2 (door middel van een nieuwe order/bestelling) ongedaan maken ⇒ annuleren♦voorbeelden: -
8 daff
v. opzij geworpen, opzij gezet, naast zich neergelegd; afzeggen; talmen; verlummelen; tijd verliezen; spelen; zich dom gedragen; ontmoedigen, intimideren, bang maken1 narcis -
9 null
adj. nietig; niet waardig; verwaarloosbaar--------v. afzeggen; tot nul brengen[ nul]♦voorbeelden: -
10 we had to put off our friends
-
11 cancelable
adj. afzeggen -
12 cancelling
n. afzeggen, opzeggen; annuleren -
13 cross out
uitwissen; afzeggen -
14 failure to repay a loan
de lening niet kunnen terugbetalen (onbetaalde lening, afzeggen van een schuld) -
15 nix an agreement
een overeenkomst afzeggen -
16 noncancellation
n. het niet afzeggen -
17 put something off
uitstellen, afzeggen -
18 redhibition
n. verkoop afzeggen -
19 redhibitory
adj. van verkoop afzeggen -
20 undue influence
oneerlijke invloed (onaanvaarde invloed van een der zijden van een contract op de andere zijde zodat hij die overeenkomst kan afzeggen)
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский