-
41 barebacked
-
42 be over the hump
be over the hump -
43 beat down
-
44 behind someone's back
behind someone's back -
45 blows hailed down (up)on the boy's back
blows hailed down (up)on the boy's backEnglish-Dutch dictionary > blows hailed down (up)on the boy's back
-
46 broad
adj. breed; ruim, wijd; globaal--------n. vrouw, meisje (platte taal)broad1[ bro:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 the broad of the back • het achterste, het ondereind van de rug————————broad2〈 broadness〉1 breed(gebouwd) ⇒ uitgestrekt, in de breedte2 ruim(denkend) ⇒ liberaal, vrijzinnig3 gedurfd ⇒ onbekrompen, royaal4 duidelijk ⇒ evident, direct5 grof ⇒ plat, lomp♦voorbeelden:broad bean • tuinboonbroad fields • uitgestrekte veldenbroad shoulders • brede schoudersbroadly speaking • in zijn algemeenheidbroad views • ruime opvattingen, liberale denkbeeldenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 ruim ⇒ globaal, ruw♦voorbeelden: -
47 carapace
n. schild van schildpad[ kærəpees]♦voorbeelden: -
48 clap someone on the back
-
49 clap
n. ontploffings geluid; handen geklap--------v. handen klappen; kloppen; snel wegwerpenclap1[ klæp]1 klap ⇒ slag, tik, applaus♦voorbeelden:————————clap2〈 clapped〉1 klappen ⇒ slaan, kloppenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (stevig) plaatsen ⇒ zetten, planten, poten2 slaan3 klappen in/met ⇒ slaan in♦voorbeelden:clap someone in jail • iemand achter de tralies zettenthe bird clapped its wings • de vogel klapwiekteclap handcuffs on someone • iemand in boeien slaanclap eyes on someone • iemand te zien krijgen -
50 coast
n. kust; strand--------v. freewheelen, met de motor in de vrijloop rijden, varen langs de kustcoast1[ koost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kust→ clear clear/————————coast2〈 werkwoord〉2 〈 voornamelijk figuurlijk〉 zonder inspanning vooruitkomen ⇒ zich (doelloos) laten voortdrijven, zich niet inspannen♦voorbeelden:1 the children coasted along on their bikes with the wind behind • met de wind in de rug fietsten de kinderen zonder te trappen -
51 coldshoulder
-
52 come off
gebeuren; eindigencome off5 uit productie/roulatie genomen worden 〈 van film, toneelstuk〉♦voorbeelden:6 this paint comes off • deze verf laat los/bladdert afII 〈werkwoord + voorzetsel〉1 afkomen van ⇒ loslaten, verlaten♦voorbeelden:has this button come off your coat? • komt deze knoop van jouw jas af?Britain came off the gold standard in 1931 • in 1931 verliet Engeland de gouden standaard -
53 cover
n. schuilplaats; beschutting; deksel; omslag; envelop--------v. bedekken; verslaan; verbergen; beschermen; afleggen; onder vuur hebbencover1[ kuvvə] 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉3 omslag ⇒ stofomslag, boekband7 → cover charge cover charge/8 → cover point cover point/9 → cover version cover version/♦voorbeelden:1 dekmantel ⇒ voorwendsel, mom♦voorbeelden:take cover • dekking zoeken, (gaan) schuilenthis policy provides cover against burglary • deze polis biedt dekking tegen inbraakunder cover • heimelijk, in het geheim; verborgen————————cover2→ cover up cover up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 beslaan ⇒ omvatten, bestrijken5 verslaan ⇒ verslag uitbrengen over/van7 dekken ⇒ bescherming/een alibi geven9 beheersen ⇒ controleren, bestrijken♦voorbeelden:a covered wagon • een huifkarcover in • overdekkenhe was covered in/with blood • hij zat ónder het bloedcover over • bedekkenthe two towns cover 50 square miles • de twee steden beslaan/strekken zich uit over 50 vierkante mijlwe aren't covered against fire • we zijn niet tegen brand verzekerd7 covered from behind by his partner • met rugdekking van/in de rug gedekt door zijn maat8 keep them covered! • hou ze onder schot!→ cover up cover up/ -
54 covered from behind by his partner
covered from behind by his partnermet rugdekking van/in de rug gedekt door zijn maatEnglish-Dutch dictionary > covered from behind by his partner
-
55 crick
n. Crick, familienaam, Crick, Francis (1916-2004), Britse biofysicus, winnaar van de 1962 Nobelprijs in Fysiologie voor zijn ontdekking van dubbele spiraalvormige structuur van DNA (samen met James Watson)crick1[ krik] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————crick2〈 werkwoord〉1 verrekken ⇒ verdraaien, ontwrichten♦voorbeelden:1 I cricked my neck/back • ik heb een stijve nek/rug -
56 dropout
n. drop-out (iem. die de school niet afmaakt); (telecommunicatie) korte pauzes bij overdracht van geluid bij telefoongesprekken (tengevolge van verlies van gegevens langs de communicatiekabels)dropout〈 informeel〉 -
57 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
58 following
adj. de volgende, gevolgd (door)--------n. aanhangers, liefhebbers; opvolger, medewerker; de volgende, volgende, gevolgd (door)following1[ folloo▪ing] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————following21 volgend♦voorbeelden:1 the following • het volgende, de volgende(n)————————following3〈 voorzetsel〉1 na ⇒ volgende op♦voorbeelden: -
59 glad to see the back of someone
blij iemand zijn rug te zien, blij iemand te zien weggaan -
60 glare
adj. verblindend of schel licht; gloed; (schitter)glans; schittering; vlammend oog; woeste blik--------n. woeste/boze/dreigende blik; hel/verblindend licht--------v. fel schijnen; verblinden; boos kijkenglare1[ gleə]1 woeste/boze/dreigende blik————————glare21 fel schijnen ⇒ ben, schitteren2 boos kijken ⇒ woest/dreigend kijken♦voorbeelden:2 glare at/upon • woedend/dreigend/boos aankijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
rug — rug·be·ian; rug; rug·by; rug·ged; rug·ged·iza·tion; rug·ged·ize; rug·ged·ly; rug·ged·ness; rug·ger; rug·ging; rug·gy; ug·rug; ke·rug·ma; … English syllables
Rug — Rug, n. [Cf. Sw. rugg entanglend hair, ruggig rugged, shaggy, probably akin to E. rough. See {Rough}, a.] 1. A kind of coarse, heavy frieze, formerly used for garments. [1913 Webster] They spin the choicest rug in Ireland. A friend of mine . . .… … The Collaborative International Dictionary of English
rug — [ rʌg ] noun count ** 1. ) a small carpet that covers part of a floor: a rug in front of the fireplace 2. ) HUMOROUS a TOUPEE pull the rug (out) from under someone to suddenly stop supporting someone: They want to pull the rug out from under the… … Usage of the words and phrases in modern English
rug — 1550s, coarse fabric, of Scandinavian origin, Cf. Norw. dial. rugga coarse coverlet, from O.N. rogg shaggy tuft, perhaps related to RAG (Cf. rag) and perhaps also ROUGH (Cf. rough). Sense evolved to coverlet, wrap (1590s), then mat for the floor… … Etymology dictionary
rug — [n1] carpet carpeting, floor covering, mat, matting, runner, shag*, tapestry, throw rug, wall to wall carpeting; concept 473 rug [n2] hairpiece false hair, hair extension, hair implant, hair weaving, toupee, wig; concept 392 … New thesaurus
rug — ► NOUN 1) a small carpet. 2) chiefly Brit. a thick woollen blanket. 3) informal, chiefly N. Amer. a toupee or wig. ● pull the rug out from under Cf. ↑pull the rug out from under ORIGIN probably Scandinavi … English terms dictionary
Rug — Rug, v. t. To pull roughly or hastily; to plunder; to spoil; to tear. [Scot.] Sir W. Scott. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
RUG — bzw. RuG ist die Abkürzung für: eine niederländische Universität, siehe Reichsuniversität Groningen eine belgische Universität, siehe Universität Gent (früher: Reichsuniversität Gent) eine deutsche Fachzeitschrift, siehe Rundfunk und Geschichte … Deutsch Wikipedia
rug — [rʌg] n [Date: 1500 1600; Origin: From a Scandinavian language] 1.) a piece of thick cloth or wool that covers part of a floor, used for warmth or as a decoration →↑mat, carpet ↑carpet 2.) BrE a large piece of material that you can wrap around… … Dictionary of contemporary English
rug — sb., en, i sms. rug , fx rugkerne … Dansk ordbog
rug — [rug] n. [< Scand, as in Norw dial. rugga, coarse coverlet, Swed rugg, shaggy hair, ON rǫgg, long hair < IE base * reu , to tear out: see RUDE] 1. a piece of thick, often napped fabric, woven strips of rag, an animal skin, etc. used as a… … English World dictionary