-
1 wrestle with a problem
worstelen met een probleem -
2 grapple
n. het worstelen, het slaags raken; rel, opstootje--------v. worstelen; vasthouden (in worstelen)[ græpl]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 wrestle
n. worsteling; worstelwedstrijd--------v. worstelen; handgemeen hebben[ resl]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 worstelen met/tegen♦voorbeelden: -
4 breast
n. borst--------v. het hoofd bieden aan-; weerstaan; worstelen tegen-breast1[ brest] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 borst ⇒ voorzijde, borststuk2 hart ⇒ boezem, gemoed♦voorbeelden:→ clean clean/————————breast2〈 werkwoord〉1 het hoofd bieden ⇒ weerstaan, (op) worstelen tegen -
5 buffet
n. buffet; slag, klap--------v. slaan, beuken, worstelen metbuffet1[ boefee] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————buffet2[ buffit] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————buffet3〈 werkwoord〉1 meppen ⇒ slaan, ranselen; beuken2 teisteren ⇒ kwellen, treffen♦voorbeelden: -
6 canvas
-
7 cut through
een kortere weg,binnenwegcut through1 zich worstelen door ⇒ doorbreken, zich heen werken door♦voorbeelden:1 cut through red tape/verbiage • zich door bureaucratie/blabla heen worstelen -
8 headlock
-
9 thread
n. draad, lont; (in computers) een serie Internet artikelen die over een bepaald onderwerp gaan; (in computers) het uitvoeren van een bepaalde procedure, onderdeel van een applicatie--------v. de draad steken in; aanrijgen; manoeuvreren doorthread1[ θred] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 garen♦voorbeelden:take up/pick up the threads • de draad weer opnemen————————thread2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 wrestling
-
11 tag team
(in worstelen) team van worstelaars, kampioenschap in worstelen in groepen van twee of meer waarbij elke deelnemer op zijn beurt wacht (en als hij de hand van tegenstander aanraakt wordt afgewisseld) -
12 agonize
-
13 all-in wrestling
-
14 all-in
-
15 bout
n. vlaag, tijdje, periode, aanval (van ziekte); wedstrijd, partij[ baut]♦voorbeelden:bouts of migraine • migraineaanvallen -
16 cut through red tape/verbiage
cut through red tape/verbiagezich door bureaucratie/blabla heen worstelen -
17 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
18 flyweight
-
19 freestyle
n. vrije stijl (bij zwemwedstrijden)freestyle -
20 full
adj. vol; geheel; heel veel--------adv. recht, rechtdoor; volledig, heel; mooi--------n. vol--------v. schoonmaken en plooienfull1[ foel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 in full • volledig, voluitpay in full • tot de laatste cent betalento the full • ten volle, geheel————————full21 vol ⇒ volledig, voltallig♦voorbeelden:full blood • zuivere afkomst, volbloedfull board • volledig pensionfull to the brim • boordevolcome full circle • weer terugkomen bij het beginfull dress • avondkledij/toiletfull employment • volledige tewerkstelling〈 poker〉 full hand • full hand/housea full hour • een vol uurfull marks! • en een zoen van de juffrouwfull marks for effort • een tien voor vlijt〈 figuurlijk〉 give full marks for something • iets hoog aanslaan, iets erkennenfull moon • vollemaanfull name and address • volledige naam en adresfull page • hele pagina(at) full pelt • in allerijlfull professor • gewoon hoogleraarfull size bed • dubbel bedfull skirt • wijde rok(at) full speed • (in) volle vaartcome to a full stop • (plotseling) tot stilstand komenin full swing • in volle gang(at) full tilt • in volle vaart, met volle kracht〈 sport, voornamelijk voetbal〉 full time score • stand na de officiële speeltijd, einduitslagin full view • open en blootfull of oneself • vol van zichzelfhe was full of it • hij was er vol van, hij praatte nergens anders meer overpoliticians are full of shit/crap • politici zijn klootzakken/hufters————————full3〈 bijwoord〉1 volledig ⇒ helemaal, ten volle♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Marnix Gijsen — 20 October 1899 29 September 1984) was a Flemish writer. His real name was Joannes Alphonsius Albertus Goris, his pseudonym relates to Marnix van Sint Aldegonde and the surname of his mother (Gijsen). Contents … Wikipedia
wursteln — Vsw vor sich hinarbeiten std. stil. (19. Jh.) Stammwort. Wohl nicht zu mndd. worstelen, mndl. worstelen, ae. wræstlian ringen ; aber sonst ist die Herkunft unklar. Am ehesten zur Ausgangsbedeutung verwirren , die für Wurst vorausgesetzt werden… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Metathese (Phonetik) — Metathese (gr. μετάθεσις metáthesis „Umstellung“) bezeichnet in der Phonologie eine Lautveränderung, die in der Umstellung eines Lautes oder der Vertauschung von Lauten innerhalb von Wörtern besteht. Somit ist die Metathese ein phonologischer… … Deutsch Wikipedia
Metathesis quantitatum — Metathese (gr. μετάθεσις metáthesis „Umstellung“) bezeichnet in der Phonologie eine Lautveränderung, die in der Umstellung eines Lautes oder der Vertauschung von Lauten innerhalb von Wörtern besteht. Somit ist die Metathese ein phonologischer… … Deutsch Wikipedia
wrestle — wrestler, n. /res euhl/, v., wrestled, wrestling, n. v.i. 1. to engage in wrestling. 2. to contend, as in a struggle for mastery; grapple: to wrestle with one s conscience. v.t. 3. to contend with in wrestling. 4. to force by or as if by… … Universalium
wrestle — (v.) O.E. *wræstlian, frequentative of wræstan to wrest (see WREST (Cf. wrest)). Cf. N.Fris. wrassele, M.L.G. worstelen. Figurative sense is recorded from early 13c. Related: Wrestled; wrestling … Etymology dictionary
Nackter — 1. Bekümmere dich um keinen Nackten, er bekommt schon Federn. (Oberpfalz.) 2. Der Nackte ist übel zu berauben. – Simrock, 7287; Schottel, 1131b. Bei Tunnicius (119): De nakede is quât to beroven. (Vestimenta potest a nudo tollere nemo.) 3. Ein… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Stärkerer — 1. Dem Stärkern weich , halt dich an deinesgleich . – Körte, 5699; Lehmann, II, 60, 62. Frz.: Contre le pot de fer se prise le pot de terre. – Contre un plus paissant que soi, on ne dispute pas sante perte. (Cahier, 544.) – Le brouillard ne peut… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
u̯er-3: C. u̯(e)r-ed- (*su̯erkʷh-) — u̯er 3: C. u̯(e)r ed (*su̯erkʷh ) English meaning: to bend down, to sway Deutsche Übersetzung: ‘sich biegen, neigen, schwanken” Material: Gk. ῥαδινός, Eol. βράδινος (i.e. Fράδινος) ‘schwank, slim, agile”, ῥοδανός ‘schwank”, ῥοδάνη … Proto-Indo-European etymological dictionary