-
1 classe
classe [klaas]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 categorie ⇒ groep, afdeling, soort, type, klasse4 klasse ⇒ distinctie, standing♦voorbeelden:classe laborieuse • werkende klasse, het gewone volkclasse ouvrière • arbeidersklassevoitures de même classe • auto's van hetzelfde typeclasse touriste • toeristenklassewagon de première classe • eersteklaswagonêtre d'une toute autre classe • van een heel ander kaliber zijnde classe • kwaliteits-→ luttedoubler une classe • blijven zitten, doublerenêtre de la classe • spoedig afzwaaienclasse de transition • schakel-, brugklasaller en classe • naar school gaanfaire ses classes • ervaring opdoenf1) categorie, groep2) rang, graad3) klas, leerjaar4) klaslokaal5) lesuur [school]6) lichting [leger] -
2 déclasser
déclasser [deeklaasee]1 degraderen ⇒ aan lagerwal brengen, maatschappelijk achteruit doen gaan3 in de war brengen ⇒ door elkaar brengen, verplaatsen♦voorbeelden:v1) degraderen, in een lagere klasse plaatsen2) in de war brengen, overhoophalen -
3 position
position [pooziesjõ]〈v.〉4 sociale positie ⇒ (hoge) functie, rang klasse, niveau♦voorbeelden:position des joueurs • opstelling van de spelersposition au point mort • nulstand, vrij 〈 van autoversnelling〉position politique • politieke overtuigingexposer sa position • zijn standpunt uiteenzettenprendre position contre, pour • stelling nemen tegen, voordans une position verticale • rechtopstaanden position! • op uw plaatsen!se mettre en position • klaar gaan staan, zijn plaats innemenrester sur ses positions • op zijn standpunt blijven staanêtre dans une meilleure position • er beter voor staanêtre en position de 〈+ onbepaalde wijs〉 • in de gelegenheid zijn om te, kunnenf1) plaats, positie, stand2) houding3) standpunt4) situatie5) klasse6) opstelling -
4 calibre
calibre [kaaliebr]〈m.〉2 diameter ⇒ grootte, formaat3 kaliber ⇒ klasse, slag, formaat♦voorbeelden:être du même calibre • aan elkaar gewaagd zijnm1) kaliber2) diameter, grootte3) slag, soort4) schietijzer -
5 capital
capital1 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]〈m.〉♦voorbeelden:capital en valeur • kapitaal in de vorm van geld of effectencapitaux fébriles, flottants • hot moneycapital social • aandelenkapitaalentamer, manger son capital • op zijn kapitaal interenle capital • de bezittende klasse————————capital2 [kaapietaal],capitaux [kaapietoo]1 belangrijkst ⇒ voornaamst, hoofd-♦voorbeelden:être d'un intérêt capital • van het grootste belang zijnexécution capitale • terechtstelling, executiepeine capitale • doodstrafsentence capitale • doodvonnis1. m1) kapitaal2) hoofdsom2. adj1) van het grootste belang, belangrijkst -
6 caste
-
7 catégorie
catégorie [kaateegorrie]〈v.〉1 categorie ⇒ orde, soort, klasse2 algemeen idee ⇒ algemene opvatting, denk-, waarnemingsvorm♦voorbeelden:catégorie sociale • sociale groepf1) categorie -
8 condition
condition [kõdiesjõ]〈v.〉3 toestand ⇒ conditie, vorm4 lot ⇒ gesteldheid, toestand5 stand ⇒ rang, klasse, afkomst♦voorbeelden:dicter, (im)poser ses conditions • zijn voorwaarden opleggen, stellenà condition de 〈+ onbepaalde wijs〉, à condition que 〈+ aanvoegende wijs〉, à la condition que 〈+ toekomende tijd of aanvoegende wijs〉 • op voorwaarde datdans ces conditions • in dat gevalse rendre sans condition • zich onvoorwaardelijk overgevensous condition • voorwaardelijk, onder voorbehoud3 être en (bonne) condition pour • goed voorbereid zijn om, een goede kans maken om〈 figuurlijk〉 mettre en condition • conditioneren, beïnvloeden, in een bepaalde toestand brengen1. f1) voorwaarde, eis2) toestand, conditie, gesteldheid3) stand, rang, afkomst2. conditionsf pl -
9 couche
couche [koesĵ]〈v.〉3 luier♦voorbeelden:〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaagfausse couche • miskraamêtre en couches • in het kraambed liggenrelever de couches • herstellen na de bevalling5 champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignonstu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebben1. f1) laag2) bodemlaag, bedding, bank3) stand, laag, rang4) luier5) mestbed6) sponde, bed2. couchesf pl -
10 couché
couche [koesĵ]〈v.〉3 luier♦voorbeelden:〈 van hout〉 couches concentriques • groeilagen, jaarringen〈 beeldende kunst〉 couche primaire • grondlaag, basislaagfausse couche • miskraamêtre en couches • in het kraambed liggenrelever de couches • herstellen na de bevalling5 champignons de couche • op broeibed gekweekte paddestoelen, champignonstu en as, une couche d'égoïsme • jij bent me een mooie egoïst〈 informeel〉 en avoir, en tenir une couche • een uilskuiken zijn, een bord voor z'n kop hebbenadj2) schuin, scheef -
11 enterrement
enterrement [ãtermã]〈m.〉1 begrafenis ⇒ begraving, teraardebestelling2 begrafenis(plechtigheid) ⇒ lijkdienst, lijkplechtigheid, uitvaart(plechtigheid)3 begrafenis(stoet) ⇒ lijk-, rouw-, uitvaartstoet4 einde ⇒ (het) opgeven, (het) prijsgeven♦voorbeelden:mine, tête d'enterrement • begrafenisgezichtenterrement religieux • uitvaartm1) begrafenis3) einde -
12 gueule
gueule [gul]〈v.〉♦voorbeelden:gueule de raie • lelijke smoelune fine gueule • een fijnproeverc'est une grande gueule • hij heeft een grote bekcrever la gueule ouverte • verrekkenta gueule! • hou je bek, scheur!se fendre la gueule • zich een aap lachentaire sa gueule • z'n bek houdengueules noires • mijnwerkers, kompelsune jolie petite gueule • een aardig koppieune sale gueule • een rotkopavoir la gueule de bois • een kater hebbencasser la gueule de, à qn. • iemand op z'n bek slaanse casser la gueule • op z'n bek vallenfaire la gueule • een lelijk gezicht trekken, mokkense faire casser la gueule • overhoop geschoten worden, op z'n donder krijgenc'est bien fait pour ta gueule! • net goed voor je!s'en mettre plein la gueule • zich volproppenramener sa gueule • een grote mond hebben, tekeergaanf1) bek, muil2) moel, ponem, lop3) uiterlijk -
13 masse
masse [maas]〈v.〉1 massa ⇒ massief stuk, blok4 (totaal)bedrag ⇒ fonds, kas, pot, inleg♦voorbeelden:taillé dans la masse • uit één stuk gesneden, gehouwentomber comme une masse • als een blok neervallenla masse, la grande masse de • het grootste gedeelte, het merendeel vanen masse • massaal, in menigte, in groten getale〈 informeel〉 il n'y en a pas des masses • er zijn er niet al te veel, het houdt niet overmasse monétaire • geldcirculatiemasse salariale • totale loonsom1. f1) massa2) menigte4) totaliteit, geheel5) pot, inzet, inleg6) boedel [juridisch]7) klophamer [techniek]8) aardleiding [techniek]9) staf met gouden/zilveren knop2. massesf pl -
14 ouvrier
ouvrier1 [oevrie.ee],ouvrière [oevrie.er]〈m., v.〉1 arbeid(st)er ⇒ werker, werknemer♦voorbeelden:ouvrier à domicile • thuiswerkerouvrier à la journée • daglonerouvrier immigré • buitenlandse werknemer, gastarbeiderouvrier qualifié • geschoold arbeiderouvrier spécialisé • geoefend arbeider————————ouvrier2 [oevrie.ee],ouvrière [oevrie.er]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉♦voorbeelden:→ cheville1. m (f - ouvrière)arbeider/-dster2. = ouvrière; adj -
15 première
première1 [prəmjer]〈v.〉1 première ⇒ eerste voorstelling, primeur♦voorbeelden:1 grande première • galapremière; wereldprimeur¶ de première! • prima!, klasse!il est surpris de première • hij is uiterst verbaasd————————première2 [prəmjer]→ premierI f1) première, eerste voorstelling2) eerste klasII = premier -
16 race
race [raas]〈v.〉1 ras♦voorbeelden:la race blanche • het blanke rasla race humaine • het mensdom, de mensheidêtre de race noble • van adellijke komaf zijnun chien de race • een rashondde race (pure) • ras-→ chien1. f 2. de racef -
17 travailleur
travailleur1 [traavaajur]〈m.〉♦voorbeelden:grand, gros travailleur • harde werkertravailleur immigré • gastarbeidertravailleur indépendant • zelfstandigetravailleur social • maatschappelijk werkertravailleur à domicile • thuiswerker————————travailleur2 [traavaajur],travailleuse [traavaajeuz]♦voorbeelden:I marbeider, werknemerII = travailleuse; adj1) ijverig2) arbeiders- -
18 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
19 artisanat
-
20 avoir de la race
avoir de la race
- 1
- 2
См. также в других словарях:
klasse — klasse … Deutsch Wörterbuch
Klasse — (v. lat. classis „Herbeirufung“, „herbeigerufene Volksmasse“, „Flotte“) steht für: Klasse (Soziologie), Gruppierung der Bevölkerung nach ökonomischen und sozialen Merkmalen Klasse (Biologie), Gruppe von Lebewesen mit gemeinsamen Eigenschaften… … Deutsch Wikipedia
klasse — Adj std. stil. (20. Jh.) Hybridbildung. Entstanden aus dem Substantiv Klasse im Sinn von erster Klasse, besonderer Klasse o.ä. . Die Herkunft aus dem Substantiv zeigt sich noch daran, daß das Wort in attributiver Verwendung (ein klasse Spiel… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Klasse — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Kurs • Kategorie Bsp.: • In unserer Klasse sind nur zwei Jungen. • Sie fuhren zweiter Klasse. • Ich besuche einen Englischkurs … Deutsch Wörterbuch
klasse — Adj. (Grundstufe) ugs.: sehr gut Synonyme: toll, super Beispiele: Der Film war klasse. Das ist eine klasse Idee … Extremes Deutsch
Klasse — Sf std. (16. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. classis (eigentlich Herbeirufung ). Zunächst Herbeirufen, Ladung, Aufgebot , dann im Sinne eines Nomen acti Bezeichnung der herbeigerufenen Menge bzw. einer militärischen Abteilung; schließlich… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Klasse — Klasse: Das seit dem 16. Jh. bezeugte Substantiv wurde in der allgemeinen Bed. »Abteilung (auch von Schülern)« aus gleichbed. lat. classis entlehnt. Die jüngeren, im 18. Jh. aufkommenden Bedeutungen »Gruppe mit besonderen Merkmalen (wie Alter,… … Das Herkunftswörterbuch
klasse — Klasse: Das seit dem 16. Jh. bezeugte Substantiv wurde in der allgemeinen Bed. »Abteilung (auch von Schülern)« aus gleichbed. lat. classis entlehnt. Die jüngeren, im 18. Jh. aufkommenden Bedeutungen »Gruppe mit besonderen Merkmalen (wie Alter,… … Das Herkunftswörterbuch
klasse — Ich finde unseren Lehrer klasse … Deutsch-Test für Zuwanderer
Klasse — (v. lat. Classis), 1) Abtheilung einer Mehrheit nach gewissen Uebereinstimmungen, Bestimmungen od. Merkmalen; so zweite K. des Soldatenstandes, in der preußischen Armee u. den derselben nachgebildeten Contingenten, enthält diejenigen Soldaten… … Pierer's Universal-Lexikon
Klasse — (lat., »Aufruf«, Heer oder Flottenkörper), Einzelgruppe aus einer Mehrheit mit gewissen übereinstimmenden Merkmalen; besonders Abteilung einer Schulanstalt, die gemeinsam unterrichtet wird. Vgl. Klassifikation … Meyers Großes Konversations-Lexikon