-
1 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
2 flanquer
flanquer [flãkee]1 flankeren ⇒ zich bevinden naast, staan naast, liggen naast♦voorbeelden:il a tout flanqué par terre • hij heeft de zaak verknoeidtout flanquer en l'air • er de brui aan geven♦voorbeelden:v1) flankeren, zich bevinden (naast)2) in de flank dekken [leger]3) smijten4) geven -
3 côté
cote [kot]〈v.〉1 waardering(scijfer) ⇒ beoordeling, cijfer, punt2 (referentie)nummer ⇒ merk, letter, cijfer, dossiernummer3 (beurs)notering ⇒ koers, cotering♦voorbeelden:1 cote d'amour • waardering, gunstige indruk 〈 deel van het examencijfer dat bepaald wordt door gedrag, presentatie en vroegere prestaties van de kandidaat〉la cote d'un cheval • de winstkans van een paardcote de popularité • populariteitscijfer, -graadavoir la cote, bénéficier d'une cote d'amour • in een goed blaadje staanm1) zijde, zij(kant), kant2) flank [dier]3) aspect, gezichtspunt4) partij, kamp -
4 revers
revers [rəver]〈m.〉1 achterkant ⇒ achterzijde, keerzijde♦voorbeelden:¶ prendre à, de revers • in de rug, in de flank aanvallenm1) achterkant, keerzijde2) omslag3) tegenslag4) backhand -
5 prendre à, de revers
prendre à, de reversin de rug, in de flank aanvallen -
6 par le travers, en travers
par le travers, en traversdwarsscheeps, op de flankDictionnaire français-néerlandais > par le travers, en travers
-
7 flanc
flanc [flã]〈m.〉♦voorbeelden:se battre les flancs • zich overmatig inspannen〈 figuurlijk〉 être sur le flanc • ziek in bed liggen; uitgeput zijnmettre sur le flanc • uitputten, afjakkeren2 prêter le flanc à • zich blootstellen aan, vatbaar zijn voorflanc à flanc • boord aan boord, langszijde flanc • aan de zijkant¶ tirer au flanc • lijntrekken, zich drukken
См. также в других словарях:
Flank — (fl[a^][ng]k), n. [F. flanc, prob. fr. L. flaccus flabby, with n inserted. Cf. {Flaccid}, {Flanch}, {Flange}.] 1. The fleshy or muscular part of the side of an animal, between the ribs and the hip. See Illust. of {Beef}. [1913 Webster] 2. (Mil.)… … The Collaborative International Dictionary of English
Flank — (fl[a^][ng]k), v. t. [imp. & p. p. {Flanked} (fl[a^][ng]kt); p. pr. & vb. n. {Flanking}.] [Cf. F. flanquer. See {Flank}, n., and cf. {Flanker}, v. t.] 1. To stand at the flank or side of; to border upon. [1913 Webster] Stately colonnades are… … The Collaborative International Dictionary of English
Flank — may refer to: * Flank, the side of either a horse or a military unit * Flanking maneuver in military tactics * Flank (electronics), when a signal goes high or low it forms an waveform edge . * Flank, a region of the posterior torso (lower back)… … Wikipedia
flank — [flaŋk] n. [ME flanke < OFr flanc < Frank * hlanka, akin to OHG hlanka, a hip, flank: for IE base see LANK] 1. the fleshy side of a person or animal between the ribs and the hip 2. a cut of beef from this part: see BEEF 3. loosely the outer … English World dictionary
Flank — Flank, v. i. 1. To border; to touch. Bp. Butler. [1913 Webster] 2. To be posted on the side. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
flank — flank; out·flank·er; … English syllables
flank — index border (bound), hedge, protect Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
flank — (n.) late O.E. flanc fleshy part of the side, from O.Fr. flanc, probably from Frankish *hlanca (Cf. O.H.G. (h)lanca, M.H.G. lanke hip joint, Ger. lenken to bend, turn, lead ), from PIE root *kleng to bend, turn (see LINK (Cf. link) (n.)). Th … Etymology dictionary
flank — [n] haunch of an animate being ham, hand, hip, loin, pleuron, quarter, side, thigh, wing; concept 392 … New thesaurus
flank — ► NOUN 1) the side of a person s or animal s body between the ribs and the hip. 2) the side of something such as a building or mountain. 3) the left or right side of a body of people. ► VERB ▪ be situated on each or on one side of. ORIGIN Old… … English terms dictionary
flank|er — «FLANG kuhr», noun. 1. a person or thing that flanks. 2. = flankerback. (Cf. ↑flankerback) … Useful english dictionary