-
1 constant
constant [kõstã]♦voorbeelden:1 une constante • onveranderlijke grootheid, constante (factor)adj1) constant, onveranderlijk2) standvastig -
2 ferme
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhouden1. f1) boerderij2) verpachting2. adj1) stevig, vast2) vastberaden3) flink, krachtig5) stabiel [economie]3. adv1) hard, stevig2) veel, intens3) definitief -
3 immobile
-
4 invariable
-
5 rituel
-
6 uniforme
uniforme1 [uunieform]〈m.〉1 uniform♦voorbeelden:1 en grand uniforme • in ceremonieel, groot tenuequitter l'uniforme • de krijgsdienst verlatenêtre sous l'uniforme • onder de wapenen zijn————————uniforme2 [uunieform]1 uniform ⇒ eenvormig, eentonig2 gelijk(soortig) ⇒ identiek, gelijkvormig3 gelijkmatig ⇒ onveranderlijk, eenparig1. muniform, dienstkleding2. adj1) eenvormig3) gelijkmatig, onveranderlijk -
7 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
8 égal
égaux [eegoo]〈m., v.〉1 gelijke♦voorbeelden:à l'égal de • evenzeer alsd' égal à égal • op voet van gelijkheidsans égal • zonder weerga————————égal2 [eegaal],égaux [eegoo]1 gelijk ⇒ eender, dezelfde, hetzelfde2 gelijkmatig ⇒ onveranderlijk, regelmatig3 vlak ⇒ plat, egaal4 gelijk ⇒ onverschillig, om het even6 onpartijdig ⇒ eerlijk, gelijk♦voorbeelden:rester égal à soi-même • zichzelf blijven1. m (f - égale) 2. = égale; égaladj1) gelijk, dezelfde, hetzelfde2) gelijkmatig, regelmatig3) vlak, plat6) onpartijdig, eerlijk7) congruent [wiskunde] -
9 épinard
-
10 fermé
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhoudenadj1) gesloten, dicht2) ontoegankelijk, ongevoelig -
11 figé
adjsteriotiep, onveranderlijk -
12 fixe
fixe [fieks]♦voorbeelden:le baromètre est au beau fixe • de barometer staat op bestendigidée fixe • dwanggedachte, obsessieà jour fixe • steeds op dezelfde dagun fixe • vast inkomen, bedragadj1) vast, onbeweeglijk2) strak, gefixeerd -
13 fraise
(couleur) fraise————————fraise [frez]〈v.〉1 aardbei♦voorbeelden:f1) aardbei2) moedervlek3) tronie, smoelwerk4) scheil [kalf, lam]6) boor, frees [medisch] -
14 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
15 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
16 race
race [raas]〈v.〉1 ras♦voorbeelden:la race blanche • het blanke rasla race humaine • het mensdom, de mensheidêtre de race noble • van adellijke komaf zijnun chien de race • een rashondde race (pure) • ras-→ chien1. f 2. de racef -
17 standard
standard1 [stãdaar]〈m.〉♦voorbeelden:————————standard2 [stãdaar]1 standaard- ⇒ eenheids-, model-2 stereotiep ⇒ vast, onveranderlijk♦voorbeelden:m1) standaard -
18 tilleul
tilleul [tiejul]〈m.〉♦voorbeelden:————————(vert) tilleulm1) linde(boom)2) lindehout3) lindebloesem4) lindethee -
19 un
un1 [ũ],une [uun]〈m., v.〉1 één♦voorbeelden:ne faire ni une ni deux • geen moment aarzelenpas un(e) • geen (enkele)plus d'un • menigeenun à un, un par un • één voor éénet d' un(e)! • dat is één!voilà une de ces bêtises! • is me dat weer een stommiteit!〈 spreekwoord〉 quand il y en a pour un (deux, trois), il y en a pour deux (trois, quatre) 〈 wanneer er genoeg is voor één (twee, drie), dan is er ook genoeg voor twee (drie, vier)〉————————un2 [ũ],une [uun]1 één ⇒ een eenheid, een geheel vormend♦voorbeelden:la vérité est une • er is maar één waarheidne faire qu'un • één geheel zijn, vormenII 〈 telwoord〉1 één♦voorbeelden:le trente et un décembre • een en dertig december→ avis, précaution————————un3 [ũ],une [uun]〈onbepaald voornaamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:un de ces jours • één dezer dagenils s'injurient l' un l'autre • zij schelden elkaar uitl' un et l'autre • beiden→ malheur————————un4 [ũ],une [uun]〈 lidwoord〉1 een♦voorbeelden:1 une fois, un jour • eens, op zekere dagun monsieur X • een zekere meneer X1. = une; m/f, adj 2. = une; art -
20 audimat
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Adriaen Coorte — Adriaen Coorte: Stillleben mit Spargelbund, 1697, Rijksmuseum Amsterdam Adriaen Coorte (* um 1665; † nach 1707), auch Adrian Coorte oder Adriaen Corte, war ein niederländischer Maler des Barock. Über das Leben des auf Stillleben spezialisierten… … Deutsch Wikipedia