-
1 crochet
-
2 décrocher
décrocher [deekrosĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in de wacht slepen ⇒ gaan strijken met, aan de haak slaan, op de kop tikkenv1) afhaken3) onderbreken [radio]4) loshaken, afkoppelen7) uit zijn baan brengen [ruimtevaart]8) losmaken -
3 patère
-
4 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
5 agrafe
-
6 draguer
draguer [draagee]1 op de versiertoer gaan ⇒ achter de vrouwtjes, de kerels aangaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) vangen met een schrobnet, dreggen3) uitbaggeren4) ruimen, vegen [mijn] -
7 patte
patte [paat]〈v.〉2 poot ⇒ klauw, been4 haak ⇒ schilderijhaak, vleeshaak♦voorbeelden:1 pattes d'araignée • lange, magere vingerspattes de mouche • kriebelpootpatte d'oie •〈zie ‘patte-d'oie’〉avoir la, une patte folle • met één been trekkenen avoir plein les pattes • bekaf zijn; er de balen van hebbenà quatre pattes • op handen en voetentraîner la patte • met z'n been slepenbas les pattes! • blijf er af met je poten!à pattes • met de benenwagen3 patte d'épaule • epaulet, passantmontrer patte blanche • het wachtwoord geven, zich netjes gedragenavoir les pattes croches • hebzuchtig, vrekkig zijnça ne casse pas trois pattes à un canard • dat is niet om over naar huis te schrijven, dat is niet denderendgraisser la patte à qn. • iemand omkopen, smeergeld geven aan iemandtirer dans les pattes à qn. • iemand dwars zittentomber sous la patte de qn. • in iemands handen vallenf1) poot [dier]2) klauw, been3) klep, pat -
8 amorcer
-
9 attache
attache [aataasĵ]〈v.〉1 band ⇒ riem, touw, lus2 (hecht)klem ⇒ (paper)clip, speld, nietje3 sluiting ⇒ slot, haak(je)♦voorbeelden:mettre à l'attache • aan de ketting leggentenir qn. à l'attache • iemand onder de duim houden1. f1) band, riem, touw2) paperclip, speld, nietje3) sluiting2. attachesf pl2) betrekkingen, relaties -
10 attaché
attache [aataasĵ]〈v.〉1 band ⇒ riem, touw, lus2 (hecht)klem ⇒ (paper)clip, speld, nietje3 sluiting ⇒ slot, haak(je)♦voorbeelden:mettre à l'attache • aan de ketting leggentenir qn. à l'attache • iemand onder de duim houden1. m (f - attachée) 2. = attachée; attachéadj1) gehecht (aan), gesteld (op) -
11 catholique
catholique [kaatolliek]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉♦voorbeelden:se faire catholique • katholiek wordenun bon catholique • goed katholiek1. m/f 2. adj1) katholiek2) zoals het hoort, koosjer3) algemeen, universeel -
12 cheville
-
13 clocher
clocher1 [klosĵee]〈m.〉2 dorp ⇒ gemeente, parochie♦voorbeelden:querelles de clocher • dorpsruzies————————clocher2 [klosĵee]〈 werkwoord〉1 niet kloppen ⇒ mank gaan, niet in de haak zijn♦voorbeelden:m2) gemeente, parochie -
14 crampon
crampon [krãpõ]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 kram3 ijzeren punt ⇒ ijsnagel, ijskrap, beslag♦voorbeelden:m1) kram, haak2) nop [schoen]3) ijsnagel, beslag4) klit, iemand die men niet kwijtraakt -
15 crochu
-
16 ferrer
-
17 irrégularité
irrégularité [iereeguulaarietee]〈v.〉1 onregelmatigheid ⇒ ongeregeldheid, ongelijkheid♦voorbeelden:f -
18 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
19 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
20 renifler
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Haak — ist der Familienname folgender Personen: Bob Haak (1926–2005), niederländischer Kunsthistoriker Dieter Haak (* 1938), deutscher Politiker (SPD) Friedhelm Haak (* 1945), deutscher Verleger Jur Haak (1892–1945), niederländischer Fußballspieler Nico … Deutsch Wikipedia
Haak — (h[=a]k), n. (Zo[ o]l.) A sea fish. See {Hake}. Ash. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
haak — Hake Hake, n. [Also {haak}.] [Akin to Norweg. hakefisk, lit., hook fish, Prov. E. hake hook, G. hecht pike. See {Hook}.] (Zo[ o]l.) One of several species of marine gadoid fishes, of the genera {Phycis}, {Merlucius}, and allies. The common… … The Collaborative International Dictionary of English
Haak — Haack(e) … Wörterbuch der deutschen familiennamen
haak — aka … Woordenlijst Sranan
haak — … Useful english dictionary
haak-en-steek — ˈhäkənˌstēk noun ( s) Etymology: Afrikaans, literally, hook and sting; from the fact that it has some curved and some straight thorns : umbrella thorn … Useful english dictionary
Theodore Haak — Theodor Haak (* 1605 in Worms Neuhausen; † 1690 in London) war ein gelehrter deutscher Calvinist. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Quellen 3 Fußnoten 4 Weblinks … Deutsch Wikipedia
Theodore Haak, F. R. S — Theodor Haak (* 1605 in Worms Neuhausen; † 1690 in London) war ein gelehrter deutscher Calvinist. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Quellen 3 Fußnoten 4 Weblinks … Deutsch Wikipedia
Theodore Haak F. R. S — Theodor Haak (* 1605 in Worms Neuhausen; † 1690 in London) war ein gelehrter deutscher Calvinist. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Quellen 3 Fußnoten 4 Weblinks … Deutsch Wikipedia
Theodor Haak — (* 1605 in Worms Neuhausen; † 1690 in London) war ein gelehrter deutscher Calvinist. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Quellen 3 Fußnoten 4 … Deutsch Wikipedia