-
1 simple
simple [sẽpl]♦voorbeelden:la simple pensée • alleen al de gedachte〈 sport en spel〉 un simple • enkel(spel), single1. m1) enkelspel2) achterlijke [persoon]2. adj1) eenvoudig, gemakkelijk2) natuurlijk, gewoon3) bescheiden4) enkel5) naïef6) dom7) enkelvoudig -
2 aucun
aucun1 [ookũ],aucune [ookuun]♦voorbeelden:————————aucun2 [ookũ],aucune [ookuun]♦voorbeelden:3 d' aucuns • sommigen, enigen1. = aucune; pron1) [ne] geen enkele, geen een, niemand2) [sans] iemand3) enig ander, een2. = aucune; aucunadj1) [ne] geen enkel, geen een2) [sans] enige3) enig, welke dan ook -
3 cheville
-
4 nul
1 nul ⇒ nietig, waardeloos♦voorbeelden:personne nulle • (een) nul〈 juridisch〉 déclarer, rendre nul • nietig verklaren, ongeldig makenêtre nul en mathématiques • zeer slecht zijn in wiskundeles risques sont nuls • de risico's zijn nihilnul et non avenu • van nul en gener waarde→ match♦voorbeelden:nul mieux que lui • niemand beter dan hij= nulle; adj1) nietig, ongeldig2) waardeloos3) [ne] geen enkel -
5 seul
seul [sul]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 één ⇒ enkel, enig♦voorbeelden:parler tout seul • in zichzelf pratenseul(e) à seul(e) • onder vier ogenc'est le seul homme qui • hij is (absoluut) de enige die …le, la seul(e) • de enigeun(e) seul(e) • één enkele→ malheurà elle seule • in haar eentjeadj1) alleenstaand2) enkel, enig3) alleen, slechts -
6 couloir
-
7 espèce
espèce [espes]〈v.〉1 soort ⇒ aard, slag♦voorbeelden:ça n'a aucune espèce d'importance • dat heeft geen enkel belangune espèce d'uniforme • een soortement uniformun menteur de la plus belle espèce • een leugenaar van het ergste soortl'espèce humaine • de mensheidun voyou de son espèce • een boef van hetzelfde slag als hijespèce d' idiot • stomme idiootde la même espèce • gelijksoortig3 communier sous les deux espèces • onder beide gedaanten, met brood en wijn communicerenpayer en espèces • contant betalen1. f1) soort, slag2) casus, geval2. espècesf pl1) gedaante2) contant geld -
8 exclusif
exclusif [ekskluuzief]♦voorbeelden:1 être exclusif de • uitsluiten, onverenigbaar zijn metune exclusive • uitzonderingsmaatregel, veto= exclusive; adj1) uitsluitend, alleen2) apart, niet alom verkrijgbaar3) allesoverheersend, absoluut -
9 exclusivement
-
10 fait
fait1 [fe]〈m.〉2 feit ⇒ gebeurtenis, voorval3 feit ⇒ werkelijkheid, realiteit, verschijnsel4 zaak ⇒ geval, onderwerp6 eigenschap ⇒ karaktertrek, voorkeur, smaak♦voorbeelden:les faits et gestes de qn. • iemands doen en laten, handel en wandelhauts faits • heldendadenle fait de parler • het sprekenpar son fait • door zijn toedoenquestion de fait • praktisch probleemfait social • maatschappelijk verschijnselmettre au fait • op de hoogte brengende fait, en fait, par le fait • in werkelijkheiden venir au fait • ter zake komenau fait! • ter zake!en fait de • op het gebied van; bij wijze vanprendre qn. sur le fait • iemand op heterdaad betrappenla superstition n'est pas le fait d'un homme libre • bijgeloof past niet bij een vrij mensprendre fait et cause pour qn. • het voor iemand opnementout à fait • helemaalau fait • eigenlijk, tussen twee haakjesde ce fait • daaromdu fait de • tengevolge vandu fait que • door het feit datdu seul fait de • vanwege het simpele feit vandu seul fait que • enkel en alleen doordat→ voie————————fait2 [fe]1 gemaakt ⇒ gedaan, uitgevoerd3 gebouwd ⇒ gevormd, geschapen♦voorbeelden:des yeux faits • opgemaakte ogenc'est fait, voilà qui est fait • ziezo, klaar is Keesl'homme est ainsi fait que • het ligt in de aard van de mens omtout fait • kant-en-klaarcostume tout fait • confectiepakêtre fait pour • geschapen zijn vooridée toute faite • vooroordeelphrase toute faite • cliché, standaardformule(ring)fait à • gewend aanadj1) gemaakt2) gedaan, uitgevoerd3) volwassen -
11 lumière
lumière [luumjer]〈v.〉3 gat♦voorbeelden:allumer, ouvrir la lumière, faire de la lumière • licht maken, het licht aandoenn'apporter aucune lumière dans l'affaire • geen enkel licht in de zaak brengendonner de la lumière à qn. • iemand bijlichtenéteindre, fermer la lumière • het licht uitdoenfaire (toute) la lumière sur qc. • iets (geheel) ophelderenjeter une lumière nouvelle sur • een nieuw licht werpen opmettre en (pleine) lumière • (duidelijk) onder de aandacht brengen, wijzen opà la lumière de • in het licht van〈 religie〉 que la lumière soit! • daar zij licht!2 siècle, ville de lumières • eeuw, stad waarin de culturele ontwikkeling groot isla lumière se fit dans son esprit • er ging hem, haar een licht op1. f1) licht2) gat2. lumièresf pl -
12 méchanceté
-
13 pur
pur [puur]♦voorbeelden:un pur • rechtzinnige→ hasard, véritérefus pur et simple • vierkante weigeringpur et simple • volstrekt, rondwegadjzuiver, puur, louter -
14 risquer
risquer [rieskee]♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 qui ne risque rien n'a rien • die niet waagt, die niet wintrisquer gros • enorme risico's nemen→ tout1 zich wagen ⇒ het wagen (om), het riskeren (om)♦voorbeelden:vop het spel zetten, wagen -
15 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
16 torsion
torsion [torsjõ]〈v.〉1 (het) draaien ⇒ (het) wringen, gedraaidheid♦voorbeelden:torsion du pied • (het) verstuiken van de enkelf -
17 unique
unique [uuniek]2 uniek ⇒ onvergelijkelijk, enig in zijn soort, buitengewoon♦voorbeelden:Dieu unique en trois personnes • drie-enige Godrégime de parti unique • eenpartijstelselpour l'unique raison que • alléén omdatrue à sens unique, sens unique • straat met eenrichtingsverkeermon seul et unique souci • mijn énige zorgune seule et unique entrevue • één enkel gesprekadj1) enig, eenmalig2) uniek, buitengewoon -
18 du seul fait que
-
19 équivoque
équivoque [eekievok]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉1 dubbelzinnig ⇒ ambigu, onduidelijk♦voorbeelden:une équivoque • dubbelzinnigheid, onduidelijkheid, onzekerheid -
20 il n'y pas de raison qui tienne
il n'y pas de raison qui tienneDictionnaire français-néerlandais > il n'y pas de raison qui tienne
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Enkel(in) — Enkel(in) … Deutsch Wörterbuch
Enkel — * Ênkel, adj. et adv. ein Nieders. Wort, welches so viel als einfach bedeutet, und auch in einigen Fabriken, z.B. in den Blechhämmern, üblich ist, wo Enkel einfache Bleche bedeutet. Das Dänische und Schwedische enkel bedeutet gleichfalls einfach … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Enkel — »Kindeskind«: Frühnhd. enikel, mhd. eninkel (ahd. enichlīn) ist eine Verkleinerung zu dem unter ↑ Ahn behandelten Wort. Der Enkel galt vielen Völkern als der wiedergeborene Großvater, wie es auch germ. Sitte war, ihm den Namen und damit Kraft und … Das Herkunftswörterbuch
Enkel — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Enkelkind • Enkelkinder Bsp.: • Sie hat viele Enkelkinder. • Mit dem Videorekorder können sie Videofilme ihrer Kinder und Enkel ansehen … Deutsch Wörterbuch
Enkel — Enkel, meaning single , is a term formerly used by Trappist breweries to describe the basic recipe [Geert van Lierde et al., In het Spoor van de Trappisten ISBN 90 261 0704 8 pp 25 26] of their beers. Currently, there are no Trappist (or secular) … Wikipedia
Enkel — Enkel, in der Börsensprache Actien dritter Emission … Pierer's Universal-Lexikon
Enkel — (der) … Kölsch Dialekt Lexikon
Enkel — Die Verwandtschaftsbeziehung drückt die Art der Verwandtschaft oder im weiteren Sinne auch der Schwägerschaft von Personen aus. In den verschiedenen Kulturen haben sich hierfür mehr oder weniger komplexe Schemata entwickelt, gekennzeichnet durch… … Deutsch Wikipedia
Enkel — Enkelkind * * * En|kel [ ɛŋkl̩], der; s, , En|ke|lin [ ɛŋkəlɪn], die; , nen: Kind des Sohnes oder der Tochter: die Großmutter liest dem Enkel ein Märchen vor; der Großvater geht mit seiner Enkelin spazieren. * * * Ẹn|kel1 〈m. 5〉 1. Sohn des… … Universal-Lexikon
Enkel — Enkel1 Sm Kindeskind std. (12. Jh.), mhd. eninkel, spahd. eniklīn, enichlin Stammwort. Verkleinerungsform zu ahd. ano Ahn (Ahn), es wird also das gleiche Verwandtschaftsverhältnis von der anderen Seite her betrachtet. Eine entsprechende Herkunft… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Enkel — der Enkel, (Grundstufe) Sohn des eigenen Kindes Beispiel: Sie hat schon vier Enkel … Extremes Deutsch